11.4 Je lijkt op

11.4 Je lijkt op
1 / 21
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

11.4 Je lijkt op

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je leert waardoor je op je ouders lijkt.
  • Je leert hoe eigenschappen worden doorgegeven.
  • Je leert hoe aangeboren aandoeningen ontstaan.

Slide 2 - Slide

Waar zit jouw bouwbeschrijving?

Slide 3 - Open question

Waar zit jouw bouwbeschrijving?

-De bouwbeschrijving van elk organisme staat in het DNA in de celkern.
-Het DNA bestaat uit chromosomen, een soort bandjes, waarop alle eigenschappen van het organisme staan.
-Alle chromosomen bij elkaar noem je het genoom.

Slide 4 - Slide

Waardoor lijk je op je ouders?

In voortplantingscellen (eicel en zaadcel) zitten 23 chromosomen, dus de helft van wat in 'normale' cellen zitten. 
Wanneer de kern van de eicel en de kern van de zaadcel (de 
bevruchting) samensmelten, heb je 2 x 23 = 46 chromosomen. 

Je krijgt dus de helft van de chromosomen van je vader en de helft
van je moeder. Omdat de eigenschappen in deze chromosomen
zitten lijk je dus op je vader en op je moeder.

Slide 5 - Slide

Gewone cel
Eicel
Zaadcel
Gewone cel
Bevruchting
Bevruchte eicel

Slide 6 - Drag question

Ben je een jongen of een meisje?


-Alle chromosomen komen in paren voor.
-Je hebt dus 46 chromosomen en 23 chromosoomparen.
-22 van deze paren zijn nagenoeg hetzelfde. Het 23e paar kan twee vormen hebben: een X-vorm en een Y-vorm.
-De X en Y chromosomen noem je geslachtschromosomen.
-Deze chromosomen bepalen het geslacht

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Ben je een jongen of een meisje?

Op de fotos zie je alle chromosomen van 1 mensencel. Kijk goed naar het verschil tussen een mannelijke en vrouwelijke cel!

Slide 9 - Slide

Nu:

Maak opdracht 1 t/m 13

Slide 10 - Slide

Les 2 Erfelijkheid

Slide 11 - Slide

Heb je al je eigenschappen van je ouders geërfd?

-Eigenschappen als oog- en huidskleur worden door je chromosomen (dus je DNA) bepaald.  Dit zijn erfelijke eigenschappen. Het genotype bepaalt het fenotype.
-Ergens heel erg goed in zijn, zoals voetbal is gedeeltelijk erfelijk. Dit noem je aanleg. Maar om echt goed te worden moet je ook veel oefenen.
-Eigenschappen die niet door je DNA worden bepaald, zoals tatoeages, kledingstijl en kort of lang haar noemen we niet-erfelijke eigenschappen. Hierbij wordt het fenotype volledig door de omgeving bepaald.

Slide 12 - Slide

Soms worden baby's geboren met een aandoening. Noem een voorbeeld van een aangeboren aandoening

Slide 13 - Open question

Hoe ontstaan aangeboren aandoeningen?

een aangeboren aandoening kan ontstaan door:
-schadelijke stoffen of ziekteverwekkers
-een fout in het aantal chromosomen in de cellen
-een fout in de structuur van één chromosoom

Slide 14 - Slide

Prenataal onderzoek

In de baarmoeder kan gekeken worden of het ongeboren kindje een aangeboren aandoening als het syndroom van Down heeft. Dit kan op twee manieren:
1. Vruchtwaterpunctie: de arts zuigt een beetje vruchtwater uit de baarmoeder. In dit vruchtwater zitten cellen van de foetus. 
2. Vlokkentest: de arts zuigt cellen uit de placenta op.

In de cellen van de foetus zitten chromosomen van de foetus. Die kunnen dan onderzocht worden.

Slide 15 - Slide

Huidskleur
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg

Slide 16 - Quiz

Paars haar hebben.
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg

Slide 17 - Quiz

Heel creatief zijn
A
Erfelijk
B
Aangeboren
C
Aanleg

Slide 18 - Quiz

Bij Clara wordt een vruchtwaterpunctie uitgevoerd. Hierbij wordt met een naald wat vruchtwater opgezogen.
In het vruchtwater bevinden zich losse cellen van de foetus. Door deze cellen te onderzoeken kan bepaald worden of het embryo genen voor taaislijmziekte heeft. Is taaislijmziekte een aangeboren ziekte?

Slide 19 - Open question

Waarom hebben voortplantingscellen maar 23 chromosomen?

Slide 20 - Open question

Nu:

Maak opdracht 13 t/m 21

Slide 21 - Slide