This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Bonjour
Slide 1 - Slide
Le programme
Objectifs
Conjuguer les verbes au conditionnel
Savoir quand doit-on utiliser le conditionnel
Nommer des différences avec le futur
Slide 2 - Slide
Wat is de conditionnel?
futur simple --> een toekomstige gebeurtenis:
Demain je partirai en vacances
conditionnel --> een voorwaardelijke gebeurtenis in de toekomst. Het is ook een toekomstige tijd; je gebruikt deze om uit te drukken dat je iets zou willen doen in de toekomst:
Si je pouvais, je partirais en vacances demain
Le passé du futur simple.
Slide 3 - Slide
Wanneer gebruik je de conditionnel?
Ik zou een kopje thee willen - Je voudrais une tasse de thé
= beleefdheid
Si tu travaillais bien, tu aurais de bonnes notes (imp. + cond.)
Als je je best deed, zou je goede cijfers halen
= voorwaarde
Demain il ferait beau
= veronderstelling(het zou morgen mooi weer worden)
Slide 4 - Slide
Hoe maak je de conditionnel?
1. je gebruikt de stam van de futur simple
2. je voegt de uitgangen van de imparfait eraan toe
3. de stam hangt af van het werkwoord
- bij werkwoorden eindigend op -er, -re en -ir is de stam het
gehele werkwoord. Let op! bij ww op -re valt de laatste eweg
- bij onregelmatige werkwoorden is de stam onregelmatig
en gebruik je dezelfde stam van de futur simple
Slide 5 - Slide
Werkwoorden op -er,-re en -ir
ww op -er: hele werkwoord + uitgang imparfait
Conditionnel Futur simple
Je donnerais Je donnerai
Tu donnerais Tu donneras
Il donnerait Il donnera
Nous donnerions Nous donnerons
Vous donneriez Vous donnerez
Ils donneraient Ils donneront
Slide 6 - Slide
Werkwoorden op -re
ww op -re: je haalt de laatste e weg + uitgang imparfait
Conditionnel Futur simple
Je rendrais Je rendrai
Tu rendrais Tu rendras
Il rendrait Il rendra
Nous rendrions Nous rendrons
Vous rendriez Vous rendrez
Ils rendraient Ils rendront
Slide 7 - Slide
Onregelmatige werkwoorden
Bij sommige je serais (être)
werkwoorden elle ferait (faire)
is de stam onregelmatig tuaurais (avoir)
ilvoudrait (vouloir)
nous irions (aller)
vous viendriez (venir)
ils pourraient (pouvoir)
elles devraient (devoir)
Slide 8 - Slide
'Donner' in de conditionnel
A
Je donnerai, tu donnerais, il donnerait
B
Je donnerai, tu donneras, il donnera
C
Je donnerais, tu donnerais, il donnerait
D
Je donnera, tu donneras, il donnera
Slide 9 - Quiz
Je voudrais bien un capuccino s'il vous plaît
A
Futur simple
B
Conditionnel
Slide 10 - Quiz
Tu prendras un capuccino aussi?
A
Futur simple
B
Conditionnel
Slide 11 - Quiz
Si tu faisais tes devoirs tu aurais de bonnes notes