Präteritum

Das Präteritum
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Das Präteritum

Slide 1 - Slide

Grammatik A: Präteritum

Slide 2 - Slide

Grammatik A: Präteritum

Slide 3 - Slide

Grammatik A: Präteritum

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Wat is de juiste vertaling van:
hij werkte
A
er arbeitete
B
er arbeitet
C
er arbeitetet
D
er arbeitetest

Slide 6 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van:
jullie woonden
A
ihr wohnt
B
ihr wohnte
C
ihr wohntet
D
ihr wohntete

Slide 7 - Quiz

Hoe vertaal je:
het kostte
A
es kostet
B
sie kostete
C
es kostete
D
es kostetet

Slide 8 - Quiz

Hoe vertaal je:
wij leerden
A
wir lerneten
B
wir lernteten
C
wir lernen
D
wir lernten

Slide 9 - Quiz

Hoe vertaal je:
U had
A
Sie haben
B
Sie habten
C
Sie hatten
D
Sie habbeten

Slide 10 - Quiz

Hoe vertaal je:
zij was
A
sie wassen
B
sie warten
C
sie waren
D
sie war

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Was bedeutet "Präteritum" ?

Slide 13 - Open question

Modalverben im Präteritum

Slide 14 - Slide

Modalverben im Präteritum
(schreibt auf!)
dürfen = durften
können = konnten
mögen = mochten
müssen = mussten
sollen = sollten
wollen = wollten
wissen = wussten

Slide 15 - Slide

Die Endungen im Präteritum
(schreibt auf)
ich stam + e
du stam + est
er/sie/es stam + e
wir stam + en
ihr stam + et
sie/Sie stam + en

Slide 16 - Slide

Präteritum
(wollen) Ich ______ nach Hause gehen.
A
wollte
B
willte
C
wollt
D
willt

Slide 17 - Quiz

Präteritum
(dürfen) ______ du in die Disko gehen?
A
dürftest
B
darftest
C
durftest
D
willt

Slide 18 - Quiz

Präteritum
(wissen) ______ er, dass die letzte Stunde ausfiel?
A
wisste
B
wusste
C
weißte

Slide 19 - Quiz

Wat helpt bij het leren?
Onthoud de eerste letters van het rijtje werkwoorden
dürfen - können - mögen - müssen - sollen - wollen - wissen

En maak hiermee een voor jou makkelijk te onthouden zin,
bijvoorbeeld:
de klas moet maar snel weg wezen
En verlink deze letters in je hoofd met de Modalverben ....

Slide 20 - Slide

Waaraan herken je een sterk werkwoord?
A
Verandering van klank in TT
B
Verandering van klank VT
C
Stam
D
Je kunt het horen

Slide 21 - Quiz

An die Arbeit!
Mache 26 + 27 im Arbeitsbuch (Kapitel 4)

Slide 22 - Slide