47. Thema 6, week 2 Les 7 het Persoonlijk voornaamwoord

Eenvoudige 
Basisgrammatica NT2 
1 / 34
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 7,8

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Eenvoudige 
Basisgrammatica NT2 

Slide 1 - Slide

Zijn we er allemaal?

Stop je je telefoon in je zakkie in je tas?

Heb je je spullen klaarliggen?

Heb je je huiswerk gemaakt?
De afspraken

Slide 2 - Slide

Kun jij een voorbeeld geven van een persoonlijk voornaamwoord?

Slide 3 - Open question

Persoonlijk voornaamwoord
Esra zingt een lied.
Zij houdt van zingen.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Wat ga jij leren?
Ik ga leren dat er in elke zin één of meerdere persoonlijke voornaamwoorden staan.
Zoals:
ik,  je,  jij,  jou,  me, mij, u, hij, zij, het,  we, wij, ons, jullie

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zinnen?

Slide 9 - Open question

Naar wie of wat verwijst het persoonlijk voornaamwoord??

Slide 10 - Open question

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zinnen?

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Naar wie of wat verwijst het persoonlijk voornaamwoord??

Slide 14 - Open question


Welk woord verwijst naar een persoon zonder hem bij zijn naam te noemen

Slide 15 - Open question


Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 16 - Open question

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?




Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een persoon (in de zin).
Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam

Teun verzint een raadsel.
Hij vertelt het raadsel aan zijn klas.


Slide 17 - Slide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?




Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een ding (in de zin).
Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam

Lisa heeft dit boek gekregen.
Zij heeft het nog niet gelezen.


Slide 18 - Slide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?




Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een dier (in de zin).
Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam

De hond  heeft  een bot gekregen.
Hij eet het bot lekker op.


Slide 19 - Slide

Een voorbeeld:
De persoonlijke voornaamwoorden zijn onderstreept:

“Wil je dat ik aan jouw tafel kom zitten?”

De persoonlijke voornaamwoorden vervangen we nu door namen van personen:
“Wil Ahmed dat Ali aan jouw tafel komt zitten?”

Je ziet dat de laatste, niet-onderstreepte ‘jouw’ niet door de naam van een persoon kan worden vervangen, dus is dat ook geen persoonlijk voornaamwoord, omdat het een bezit aangeeft, dus is dat een bezittelijk voornaamwoord (jouw tafel).

Slide 20 - Slide

nog een voorbeeld:
“Die boom is niet van ons, maar van jullie! Vraag maar aan hen!” 

Deze onderstreepte persoonlijke voornaamwoorden lijken allemaal bezittelijke voornaamwoorden, maar zoals je ziet kun je ze allemaal vervangen door namen van personen. 
Daarom zijn het persoonlijke voornaamwoorden:

“Die boom is niet van Peter en Annie, maar van Arie en Saskia! Vraag maar aan Ans en Henk!”

Slide 21 - Slide


Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 22 - Open question


Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 23 - Open question


Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 24 - Open question


Schrijf het persoonlijke voornaamwoord op.

Slide 25 - Open question

Ik versta je niet.
Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden?

Hoe weet je dat?


Slide 26 - Slide

Ik ga het morgen repareren.
Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden?

Hoe weet je dat?


Slide 27 - Slide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 28 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord?
A
jij
B
hond
C
huis
D
schaar

Slide 29 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord.. ''Heeft de bakker jou wisselgeld gegeven?''
A
De bakker
B
Jou
C
Wisselgeld
D
Heeft gegeven

Slide 30 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin...
''Ik woon in een rijtjeshuis''.
A
Ik woon
B
Een rijtjeshuis
C
Ik
D
in

Slide 31 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin...

''Dit huis is niet verkocht. Niemand wil het kopen''.
A
Dit
B
niemand
C
het
D
kopen

Slide 32 - Quiz

Aan het werk?
bladzijde 72,73,74,75

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Link