Introductie molariteit

1 / 49
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Doelen voor vandaag
Je weet wat de concentratie is. 
Je kan rekenen aan de molariteit. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

concentratie/ molariteit
Concentratie (symbool c) van een stof in een oplossing is de hoeveelheid stof (meestal gram) per volume eenheid (meestal Liter) van de oplossing.
c = m : V   (let op: volume van de oplossing, niet de opgeloste stof)
Molariteit (weergegeven door de stof tussen vierkante haakjes te zetten) is de concentratie in mol per Liter:  [X] = n : V
(let op: volume van de oplossing, niet de opgeloste stof)


Slide 4 - Slide

concentratie/ molariteit
Concentratie en Molariteit zeggen dus allebei iets over hoeveel stof er per volume (per Liter dus) is opgelost.

Concentratie zegt hoeveel gram er is opgelost. (massa per volume)
Molariteit zegt hoeveel mol er is opgelost. (mol per volume

In de scheikunde wordt de molariteit veel meer gebruikt.

Slide 5 - Slide

concentratie/ molariteit
Notatie Molariteit: je noteer molariteit als rechte haken om de formule van de opgeloste stof.
Voorbeelden:
[O2] = molariteit van opgeloste zuurstof
[C6H12O6] = molariteit van opgeloste glucose
[NaCl] = molariteit van de opgeloste natriumchloride
[Na+] = molariteit van de opgeloste natriumionen
[CO32-] = molariteit van de opgeloste carbonaationen

Slide 6 - Slide

concentratie/ molariteit
De eenheid van molariteit kun je op verschillende manieren noteren:
- mol / L  of  mol * L-1 (spreek uit: mol per Liter)
- M (spreek uit: molair)
Molair en mol per liter zijn dus hetzelfde!
Voorbeelden
[NH3] = 0,15 M                      De molariteit van ammoniak is 0,15 molair
[Na+] = 1,20 mol / L             Er is per liter 1,20 mol natriumionen opgelost

Slide 7 - Slide

Je kunt dus niet in 1 stap van massa naar molariteit!

Slide 8 - Slide

We gebruiken de formule :  [x] = n / V
n = aantal mol
V = volume (in liter)

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Je lost 1,42 mol glucose op in 3,50 liter water. Bereken [ C6H12O6 ].
A
0,4 M
B
2,5 M
C
0,406 M
D
2,46 M

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Bereken hoeveel mol glucose overeenkomt met 9,42 gram glucose. Gebruik BINAS 98.

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Slide

Je lost dus 0,0522868 mol glucose op in 2,5 liter water. Bereken [ C6H12O6 ].

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Hoeveel mol Na+ ontstaat er dus uit 3,262 mol NaCl?
A
3,262 mol
B
1,631 mol
C
6,524 mol
D
0,8155 mol

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

We lossen 3,0 mol natriumchloride op in 500 mL water.
Hoeveel mol natriumionen heb je in de oplossing?

A
1,5 mol
B
3,0 mol
C
4,5 mol
D
6,0 mol

Slide 25 - Quiz

concentratie/ molariteit
oplosvergelijking:      NaCl (s) -> Na+ (aq)  +   Cl- (aq)
molverhouding:                1            :      1               :      1
dus:                                    3,0 mol        3,0 mol        3,0 mol  

Slide 26 - Slide

We lossen 3,0 mol natriumchloride op in 500 mL water.
Wat is de molariteit van natriumionen in de oplossing?
A
0,75 mol/L
B
1,5 mol/L
C
3,0 mol/L
D
6.0 mol/L

Slide 27 - Quiz

Even oefenen
We gaan oefenen met een paar sommetjes.

Slide 28 - Slide

We lossen 2,5 mol glucose op in 300 mL water. Wat is de molariteit van glucose?
A
0,75 M
B
0,083M
C
8,3 M
D
750 M

Slide 29 - Quiz

We lossen 50 g glucose (C6H12O6) op in 800 mL water. Wat is de molariteit?
A
0,22 M
B
0,35 M
C
62,5 M
D
0,28 M

Slide 30 - Quiz

We lossen 100 g glucose (C6H12O6) op in 25 dL water. Bereken de molariteit.

Slide 31 - Open question

We lossen 18 g ammoniak (NH3) op in 0,90 L water. Bereken de molariteit.

Slide 32 - Open question

We lossen 100 g NaCl op in 0,50 L water. Bereken [Na+]

Slide 33 - Open question

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

We gebruiken de formule :  [x] = n / V
n = aantal mol
V = volume (in liter)

Slide 37 - Slide

Je lost 0,034 mol Na2SO4 op in 1,500 liter water. De molverhouding tussen Na2SO4 en Na+ = 1 : 2. Bereken [ Na+ ].

Slide 38 - Open question

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

We lossen 1,0 mol aluminiumsulfaat op in 2,0 L water.
Hoeveel mol aluminiumionen heb je in de oplossing?
A
0,50 mol/L
B
1,0 mol/L
C
1,5 mol/L
D
2,0 mol/L

Slide 41 - Quiz

concentratie/ molariteit
oplosvergelijking:  Al2(SO4)3 (s) -> 2 Al 3+ (aq)  +   3 SO4 2- (aq)
molverhouding:              1        :                    2           :                3
dus:                                     1,0 mol               2,0 mol                 3,0 mol  


Slide 42 - Slide

We lossen 1,0 mol aluminiumsulfaat op in 2,0 L water. Dus 2,0 mol aluminiumionen in de oplossing.
Wat is de molariteit van de aluminiumionen in de oplossing? (30 s)
A
0,5 mol/L
B
1,0 mol/L
C
2,0 mol/L
D
6.0 mol/L

Slide 43 - Quiz

concentratie/ molariteit
oplosvergelijking:  Al2(SO4)3 (s) -> 2 Al 3+ (aq)  +   3 SO4 2- (aq)
molverhouding:              1        :                    2           :                3
dus:                                     1,0 mol               2,0 mol                  3,0 mol

                        [Al3+ ] = n : V opl = 2,0 : 2,0  L = 1,0 mol/L


Slide 44 - Slide

concentratie/ molariteit
We lossen 6,0 gram calciumchloride op in water.
               Er ontstaat een oplossing met een volume van 500 mL.
        a.    Bereken het aantal mol opgeloste calciumchloride.
        b.     Bereken de molariteit van de ionconcentraties. (dus de molariteit van de calciumionen en de chloride-ionen)
    

Slide 45 - Slide

We lossen 6,0 gram calciumchloride op in water. Er ontstaat een 500 mL oplossing.
a. Bereken het aantal mol opgeloste calciumchloride.
b. Bereken de molariteit van de ionconcentraties.
(dus de molariteit van de calciumionen en de chloride-ionen)

Slide 46 - Open question

concentratie/ molariteit
Voorbeeld:   We lossen 6,0 gram calciumchloride op in water.
               Er ontstaat een oplossing met een volume van 500 mL.
        a.    Bereken het aantal mol opgeloste calciumchloride.
        b.     Bereken de molariteit van de ionconcentraties.
    
    a.        m = 6 gram calciumchloride: CaCl2
               M = 110,98 g · mol -1
               n = m : M = 6,0 : 110,98 = 0,054 mol

Slide 47 - Slide

Concentratie/ molariteit
Voorbeeld: Er ontstaat een oplossing met een volume van 500 mL.
        a.     6,0 gram calciumchloride  = 0,054 mol   
        b.     Bereken de molariteit van de ionconcentraties.
        b.    oplossen:         CaCl2 (s)   ->    Ca2+ (aq) + 2 Cl- (aq)
                molverhouding:          1                  1                     2
                aantal mol              0,054 mol    0,054 mol    0,11 mol
                [Ca ] = 0,054 : 0,500 L = 0,11 mol · L-1   = 0,11 M (molair) 
                [Cl -]    = 0,11 : 0,500 L = 0,22 mol · L-1  = 0,22 M (molair)            

Slide 48 - Slide

Aan welke onderwerpen moet ik komende tijd nog aandacht besteden?

Slide 49 - Open question