Werkwoordspelling

Les 1: Werkwoordspelling
Werkwoordspelling
les
1
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

Items in this lesson

Les 1: Werkwoordspelling
Werkwoordspelling
les
1

Slide 1 - Slide

Een werkwoord is:
A
Een ander woord voor het onderwerp
B
Een doe-woord
C
Een woord die aangeeft welk werk iemand doet
D
Een woord die je weg kan laten uit een zin

Slide 2 - Quiz

Welk woord in deze zin is het werkwoord:
Die film heb ik al gezien

Slide 3 - Open question

Schrijf zoveel mogelijk werkwoorden op!

Slide 4 - Mind map

Wat gaan we de aankomende lessen  doen?
Herhaling van ...
Persoonsvorm
Onderwerp
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Infinitief
Bijvoegelijk naamwoord

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm:
  • De persoonsvorm is een werkwoord dat in een zin van tijd kan veranderen en van getal.
voorbeeld:
Tijd: Ik eet een broodje / ik at een broodje 
Getal: De agent regelt het verkeer / de agenten regelen het verkeer

Let op! soms staan er 2 werkwoorden in een zin. De PV is dan het woord dat veranderd

Slide 6 - Slide

Werkwoordelijk gezegde (WWG)
  • Het wwg: alle werkwoorden in de zin.

Voorbeeld:

- Hij geeft vandaag zijn presentatie. (wwg is: geeft)

 - Hij gaat vandaag zijn presentatie geven. (wwg is: gaat geven)

Slide 7 - Slide

Het Onderwerp:
  •  Het onderwerp van de zin geeft aan wie/wat iets doet of wie/wat iets is.

Voorbeelden:
1. Noortje geeft mij een bos bloemen. -> wie geeft? Noortje = het onderwerp
Haar lerares is sinds vorige week ziek. -> wie is (ziek)? Haar lerares = Het onderwerp
2. De walvis zwemt in de zee. -> wie zwemt? De walvis = Het onderwerp
De televisies zijn kapot. -> wat zijn (kapot)? De televisies = Het onderwerp

Slide 8 - Slide

Wat is in deze zin het onderwerp?
Zijn hond is vorige week verdwenen

Slide 9 - Open question

Persoonsvorm + Onderwerp
  •  Bij een pv (persoonsvorm) hoort een ond (onderwerp). Het ond bepaalt hoe de pv geschreven moet worden.
  • Regel: Staat het ond in enkelv/meerv dan staat de pv ook in enkelv/ meerv
Voorbeeld: Pv  en ond
(enkelv) Ik loop naar het station  
(meerv) Wij lopen naar het station

Slide 10 - Slide

Samenvattend:
3 manieren om de persoonsvorm te vinden:
  1.  zet de zin in een andere tijd (tijdproef)
  2. verander het aantal (getalproef)
  3.  Maak een vraagzin (mag alleen bij enkelv)

Hoe vind je het onderwerp?
  1. Bepaal wat de persoonsvorm is.
  2.  Stel daarna de vraag: wie/wat + persoonsvorm

Slide 11 - Slide

Zoek de pv en ond:
Dat grote huis staat al een tijd te koop
pv= ond=

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Link

Opdrachten:



Opdrachtenblad 

Tegenwoordige tijd

Slide 14 - Slide

Volgende week...

  • Werkwoordspelling tegenwoordige tijd en verleden tijd
  • Wanneer gebruik je een D, T of DT?

Slide 15 - Slide

Les 2 Werkwoordspelling
Werkwoordspelling 
Les
2

Slide 16 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Herhaling persoonsvorm en onderwerp 
  • Werkwoorden tegenwoordige tijd
  • Werkwoorden verleden tijd

Slide 17 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
Door de zin in een andere tijd te zetten
B
Door de zin om te draaien
C
Door ' t exkofschip te gebruiken
D
Met de getalproef

Slide 18 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp?
A
Wie/wat + infinitief
B
Wie/waar + onderwerp
C
Wie/wat + persoonsvorm
D
Wie/wanneer + werkwoord

Slide 19 - Quiz

Zoek de pv en ond: vorig jaar zijn zij naar Spanje geweest.

Slide 20 - Open question

De tegenwoordige tijd:
- Als je een zin in de TT (tegenwoordige tijd) schrijft, schrijf je iets over het nu of in de toekomst. 
- Werkwoorden kan je vervoegen om het woord goed in een zin te laten passen. Dit doe je met: ik, jij, hij, wij, jullie, zij 

Voorbeeld: ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen, jullie lopen, zij lopen. 

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Verleden tijd:
De verleden tijd kan op 2 manieren worden gevormd: 
- door achter de ik-vorm de(n) of te(n) te zetten bij klankvaste werkwoorden (zwakke werkwoorden) werk - werkte
- door klankverandering bij klankveranderende werkwoorden (sterke werkwoorden) loop - liep 

Slide 23 - Slide

Vervolg Verleden tijd
Meestal kun je wel horen of je in de verleden tijd de(n) of te(n) moet gebruiken. Lukt dat niet..? 

Gebruik dan: ' T EXKOFSCHIP

Regel van 't exkofschip: kijk naar de laatste letter van de stam. Als dat een x, t, k, f, s, ch of p is, schrijf je -te(n). Zo niet, -de(n) 

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Slide

Opdrachten:
Aan de slag met de verleden tijd
opdracht 1 t/m 4
Lees ook even de uitleg!

https://www.cambiumned.nl/werkwoordspelling/persoonsvorm-verleden-tijd/ 



Slide 27 - Slide

Volgende week...

werkwoordspelling 

Infinitief 
* Voltooid deelwoord
* Bijvoeglijk naamwoord 
* Voltooid deelwoord bijvoegelijk gebruikt 

Slide 28 - Slide

Les 3 Werkwoordspelling

Slide 29 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Herhaling TT en VT
  • Uitleg Voltooid deelwoord, infinitief en bijvoegelijk naamwoord.
  • Opdrachten vorige week nakijken.
  • Opdrachten week 3 maken.

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Hoe vervoeg je een werkwoord (TT) met jij/hij/zij/het...
A
Met 'T Exfokschaap
B
Door de stam te zoeken
C
Stam + T
D
Stam + en

Slide 32 - Quiz

Goed of Fout: een sterk werkwoord verandert van klank
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quiz

Schrijf de VT goed: Toen zij klaar was,.... zij er slechts een paar (missen)

Slide 34 - Open question

Wanneer gebruik je het 'T exkofschip?
A
Bij de verleden tijd en voltooid deelwoord
B
Als je in de VT niet hoort of je het met -te of -de moet schrijven
C
Als je het onderwerp zoekt
D
Om de PV te vinden

Slide 35 - Quiz

Uitleg Voltooid deelwoord, Infinitief en bijvoegelijk naamwoord
Als het werkwoord in een zin niet van tijd kan veranderen,  is het geen persoonsvorm. Welke werkwoordsvorm is het dan?
  • Voltooid deelwoord 
  • Infinitief
  • Bijvoegelijk naamwoord

Slide 36 - Slide

Voltooid deelwoord:
Het voltooid deelwoord heeft een aantal kenmerken:
  • Het geeft aan dat iets voltooid is (het is klaar of voorbij)
  • Het kan niet van tijd veranderen
  • Meestal staat er een hulpwerkwoord bij (hebben, zijn of worden)
  • Veel voltooide deelwoorden beginnen met de voorvoegsels ge-, be-, of ver- 

Voorbeeld: Bram heeft gelachen.  

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Video

Infinitief
Als een werkwoord in de zin geen persoonsvorm en geen voltooid deelwoord is, maar wel op -en of-n eindigt, heb je waarschijnlijk te maken met een infinitief. De infinitief is het hele werkwoord.

- Voorbeeld: wij willen vroeg vertrekken / wij wilden vroeg vertrekken. Vertrekken kan niet van tijd veranderen en het is nog niet voltooid (anders vertrokken) dus is het een infinitief.
Tip: ik zal... kleuren, lopen, vertrekken, feliciteren enz...

Slide 39 - Slide

Bijvoegelijk naamwoord
Een bijvoegelijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Een zelfstandig naamwoord is een woord waar je de, het of een voor kunt zetten.
- Voorbeeld: Het grote huis, Het leuke idee, De gladde stoep enz...

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Video

Opdrachten
Nakijken opdrachten week 2 

Maken opdrachten week 3

Slide 42 - Slide

HUISWERK

MAKEN OPDRACHTEN IN PAGES

- Week 2

-Week 3

KLAAR? EXTRA OEFENEN WERKWOORDSPELLING JUFMELIS

OF LEZEN!!

Slide 43 - Slide