§4.1 - Verbranding

§4.1 Verbranding
Je leert:
uitleggen wat een verbrandingsreactie is, wat 3 voorwaarden voor een verbranding zijn, en hoe je een brand kunt doven.
uitleggen wat het verschil tussen een volledige en onvolledige verbranding is en welke stoffen ontstaan
de reactievergelijking van een verbrandingsreactie opstellen
1 / 12
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

§4.1 Verbranding
Je leert:
uitleggen wat een verbrandingsreactie is, wat 3 voorwaarden voor een verbranding zijn, en hoe je een brand kunt doven.
uitleggen wat het verschil tussen een volledige en onvolledige verbranding is en welke stoffen ontstaan
de reactievergelijking van een verbrandingsreactie opstellen

Slide 1 - Slide

Belangrijke begrippen uit hoofdstuk 3
Om dit hoofdstuk goed te kunnen leren heb je kennis uit hoofdstuk 2 nodig:
- Wat zijn exotherme en endotherme reacties
- Reactievergelijkingen kloppend maken 
Phet app "Reactievergelijkingen doen kloppen" om
nog eens te oefenen als je dit moeilijk vind; 

Slide 2 - Slide

herhaling: Ezelsbruggetje voor exotherme reactie
Bij een exotherme reactie komt er energie vrij
Je kan ook zeggen er gaat energie UIT.
Het wordt dus vanzelf WARMER.

Als je een EX hebt dan is het ook UIT tussen jullie beide en ben jij weer VRIJ.
EXotherme reactie is dus energie erUIT. 

Slide 3 - Slide

3 voorwaarden voor verbranding
Om een verbrandingsreactie te laten gebeuren zijn er 3 voorwaarden nodig: BRANDSTOF , ZUURSTOF , TEMPERATUUR
Als er (minimaal) ÉÉN onderdeel wordt weggenomen, dan dooft het vuur
In het boek staan enkele voorbeelden benoemd.

Een verbrandingsreactie is altijd een EXOTHERME reactie

Slide 4 - Slide

Herkennen van een verbranding
Een verbrandingsreactie is makkelijk te herkennen of op te stellen.
Het is altijd een BRANDSTOF die reageert met ZUURSTOF (= O2)
Dit zijn dus ALTIJD de stoffen VOOR de PIJL;

                             Brandstof   +  zuurstof    -->  
oftewel:            Brandstof    +        O2         -->

Slide 5 - Slide

Brandstof
De brandstof (=stof die verbrand wordt) is telkens anders en kan ook bestaan uit verschillende atoomsoorten.

Je moet op havo/vwo-3 niveau weten welke producten ontstaan als er een C-atoom (koolstof), H-atoom (waterstof), O-atoom (zuurstof atoom) en een S-atoom (zwavel) in de brandstof aanwezig is (zie volgende slide).

Slide 6 - Slide

Brandstof
Bij een verbranding heb je nog 2 belangrijke begrippen:
VOLLEDIGE verbranding                          ONVOLLEDIGE verbranding

Er ontstaan dan andere stoffen tijdens de verbranding.
De stoffen die ontstaan uit C, H, S en O-atomen uit de brandstof bij volledige en onvolledige verbranding moet je uit je hoofd kennen (zie volgende slide).

Slide 7 - Slide

Stoffen uit C-, H- en S-atomen bij verbranding

Slide 8 - Slide

Reagentia
Een reagens is een stof waarmee je een unieke andere stof kunt aantonen. Met een reagens kun je dus "bewijzen" dat de andere stof aanwezig is, want daar reageert deze mee.

Op havo/vwo-3 niveau moet je 2 reagentia kennen, welke stoffen deze aantonen en wat er gebeurt tijdens de aantoningsreactie (zie volgende slide).

Slide 9 - Slide

Reagentia
Reagens:

Reageert met:
Wat gebeurt er:
Kalkwater
CO2 (koolstofdioxide)
De heldere oplossing wordt troebel
Wit kopersulfaat
H2O (water)
wordt blauw

Slide 10 - Slide

Reactievergelijking zelf opstellen
Je moet een reactievergelijking van een verbrandingsreactie zelf kunnen opstellen. Hiervoor kan je het beste een stappenplan volgen:
1. Schrijf de brandstof voor de pijl
2. Schrijf ook meteen O2 voor de pijl
3. Bekijk welke atomen in de brandstof zitten
4. Schrijf de juiste stoffen die ontstaan uit de atomen van de brandstof ACHTER de pijl.
5. Maak de reactievergelijking kloppend (geleerd in hoofdstuk 3).

Slide 11 - Slide

Reactievergelijking zelf opstellen
In het boek heb je 3 uitgewerkte voorbeelden hoe je zelf een reactievergelijking opstelt van een verbrandingsreactie op pag 100 en 101.

Bekijk die voorbeelden samen met het stappenplan en probeer die voorbeelden helemaal te begrijpen. Vervolgens oefen je dit met opgaven 9, 10, 11 (en 12).

Slide 12 - Slide