3T Persoonlijke voornaamwoorden

BONJOUR CLASSE!
3T unité 6
apprendre 2 (p. 93 tekstboek, p. 128 werkboek)


ga met je telefoon naar lessonup.com
vul de code in
kies als nickname je eigen naam!
1 / 17
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

BONJOUR CLASSE!
3T unité 6
apprendre 2 (p. 93 tekstboek, p. 128 werkboek)


ga met je telefoon naar lessonup.com
vul de code in
kies als nickname je eigen naam!

Slide 1 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden
Kan een persoon, dier of ding aangeven en 
een zelfstandig naamwoord vervangen.

Het persoonlijk vnw kan verschillende functies hebben:
- Als onderwerp: ik, jij, hij, zij, wij, jullie, u, zij
- Als lijdend voorwerp:  mij, jou, hem, haar, ons, jullie, hen
- Als meewerkend voorwerp: (aan) mij, (aan) jou, (aan) hem, etc.


Slide 2 - Slide

geef
ONDERWERP
LIJDEND VOORWERP
MEEWERKEND VOORWERP
Ik
een boek
aan mijn vader.

Slide 3 - Drag question

lijdend voorwerp (enkelvoud) 
Je vois Lucas (Ik zie Lucas) > Je le vois (Ik zie hem)
Je vois Mia (Ik zie Mia) > Je la vois (Ik zie haar)

J'invite Lucas (Ik nodig Lucas uit) > Je l'invite (Ik nodig hem uit)
J'invite Mia (Ik nodig Mia uit) > Je l'invite (Ik nodig haar uit)

(!) LE/LA => L'  als het ww met een klinker of stomme h begint.

Slide 4 - Slide

lijdend voorwerp (meervoud)
Je vois Mia et Lucas > Je les vois.
Je vois les enfants > Je les vois.

Il invite ma soeur et moi. > Il nous invite.
J'invite ta soeur et toi.> Je vous invite.



Slide 5 - Slide

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange la pizza.
A
Je le mange
B
Je la mange
C
Je l' mange
D
Je les mange

Slide 6 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mets les vêtements.
A
Je le mets
B
Je la mets
C
Je l' mets
D
Je les mets

Slide 7 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Elle met le pantalon.
A
Elle le met
B
Elle la met
C
Elle l' met
D
Elle les met

Slide 8 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Tu aimes le jus d'orange.
A
Tu le aimes
B
Tu la aimes
C
Tu l'aimes
D
Tu les aimes

Slide 9 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Je vois la prof.

Slide 10 - Open question

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange les pizzas.

Slide 11 - Open question

Vervang het lijdend voorwerp:
J'adore le parfum.

Slide 12 - Open question

meewerkend voorwerp (e.v)
Je donne un cadeau à Lucas. >> Je lui donne un cadeau.
Je donne un cadeau à Lisanne. >> Je lui donne un cadeau.


- bij mannelijk en vrouwelijk gebruik je allebei 'lui' 
-'lui' wordt NOOIT afgekort!

Slide 13 - Slide

meewerkend voorwerp (m.v.)
Je donne un cadeau à Lucas et Lisanne.
Je donne un cadeau aux garçons
>> Je leur donne un cadeau.

Slide 14 - Slide

Vervang het meewerkend voorwerp:
Elle parle à ses collègues.
A
Elle le parle
B
Elle lui parle
C
Elle les parle
D
Elle leur parle

Slide 15 - Quiz

Vervang het meewerkend voorwerp:
Vous envoyez un mail au directeur.
A
Vous l'envoyez un mail.
B
Vous lui envoyez un mail.
C
Vous les envoyez un mail.
D
Vous leur envoyez un mail.

Slide 16 - Quiz

Zelfstandig maken:
- opdr. 5,6 (= grammatica)
- opdr. 7,8,9,10 (= tekst luisteren+lezen+vragen maken)
Bekijk eventueel deze LessonUp nog een keer!

Slide 17 - Slide