Woordenschat, vergelijkingen, metafoor, personificatie

Woordenschat, vergelijkingen, metafoor, personificatie
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woordenschat, vergelijkingen, metafoor, personificatie

Slide 1 - Slide

Balen als een stekker.
A

Slide 2 - Quiz

Zo doof als een kwartel.
A

Slide 3 - Quiz

Een spraakwaterval zijn.
A

Slide 4 - Quiz

Een hoofd als een boei.
A

Slide 5 - Quiz

Haringen in een ton.
A

Slide 6 - Quiz

Zo brutaal als de beul.
A

Slide 7 - Quiz

Het is zo klaar als een klontje.
A

Slide 8 - Quiz

Praten als brugman.
A

Slide 9 - Quiz

Bloeden als een rund.
A

Slide 10 - Quiz

Kloppen als een zwerende vinger.
A

Slide 11 - Quiz

Leven als een God in Frankrijk.
A

Slide 12 - Quiz

Roken als een schoorsteen.
A

Slide 13 - Quiz

Stelen als de raven.
A

Slide 14 - Quiz

Vechten als een leeuw.
A

Slide 15 - Quiz

Werken als een paard.
A

Slide 16 - Quiz

Zwijgen als het graf.
A

Slide 17 - Quiz

Kloppen als ....
A
een paard
B
een zwerende vinger
C
een rund
D
een schoorsteen

Slide 18 - Quiz

Bloeden als....
A
een rund
B
een leeuw
C
een paard
D
de raven

Slide 19 - Quiz

Leven als...
A
een paard
B
een God in Parijs
C
een kat
D
een God in Frankrijk

Slide 20 - Quiz

Roken als
A
een vuurpijl
B
een schoorsteen
C
een sigaar
D
een graf

Slide 21 - Quiz

Vechten als
A
een paard
B
een stier
C
een rund
D
een leeuw

Slide 22 - Quiz

Zwijgen als
A
een zwerende vinger
B
een muis
C
het graf
D
een schoorsteen

Slide 23 - Quiz

Stelen als
A
de raven
B
de ratten
C
de kraaien
D
paarden

Slide 24 - Quiz

Door welk voorzetsel kun je de voorzetseluitdrukkingen vervangen?
 na verloop van = na
met betrekking tot = over
op grond van = vanwege
 onder invloed van = met
 ter gelegenheid van = vanwege/wegens
ten gevolge van = door
 in verband met = door/wegens
aan de hand van = met

Slide 25 - Slide

Voor welk voorzetsel kan je de volgende voorzetseluitdrukkingen vervangen?

Slide 26 - Slide

Na verloop van

Slide 27 - Open question

aan de hand van

Slide 28 - Open question

met betrekking tot

Slide 29 - Open question

op grond van

Slide 30 - Open question

onder invloed van

Slide 31 - Open question

ter gelegenheid van

Slide 32 - Open question

in verband met

Slide 33 - Open question

ten gevolge van

Slide 34 - Open question

Welke bewering is juist?
A
Bij een metafoor wordt het beeld vervangen door het object.
B
Metaforen komen altijd voor als spreekwoord.
C
Bij een personificatie krijgt een voorwerp, plant, dier of abstract begrip menselijke eigenschappen.
D
In een vergelijking vallen beeld en object samen.

Slide 35 - Quiz

Het boegbeeld van de publieke omroep stopt dit jaar met zijn show.
A
Metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 36 - Quiz

De beste stuurlui staan aan wal.
A
Metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 37 - Quiz

De docent haar fietslampje weigerde dienst.
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 38 - Quiz

Welke uitdrukking past hierbij?
Geen geld meer hebben.

Slide 39 - Open question

Welke uitdrukking past hierbij?
Failliet gaan

Slide 40 - Open question

Welke uitdrukking hoort hierbij?
Je hoort niet bij de populaire en niet bij de nerdjes?

Slide 41 - Open question

Welke uitdrukking hoort hierbij?
Nergens bij horen.

Slide 42 - Open question

Toen de worstelaar ging zitten, kreunde de stoel onder zijn gewicht.

A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 43 - Quiz

Ik baal als een stekker.
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 44 - Quiz

Als je moet wachten op de uitslag van een onderzoek, kruipt de tijd voorbij
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 45 - Quiz

Die vrouw is zo oud als de weg naar Rome.
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 46 - Quiz