Formatieve toets spelling - werkwoorden

Werkwoordspelling....
Wat weet jij er nu van? 

Startopdracht 
Pak je schrift
Pak je IPad en ga naar deze Lesson Up
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling....
Wat weet jij er nu van? 

Startopdracht 
Pak je schrift
Pak je IPad en ga naar deze Lesson Up

Slide 1 - Slide

Uitleg
Straks zie je vijf zinnen. 

Spel de persoonsvorm in tegenwoordige tijd in elke zin op de juiste manier. 

Slide 2 - Slide

1. ....... (worden) je ook zo blij van de winter?

Slide 3 - Open question

2. Mijn broer ... (vinden) er niets aan.

Slide 4 - Open question

3. Mijn zus ... (zeuren) over haar skipak.

Slide 5 - Open question

4. Hij .............. (bieden) 50 euro voor de oude tv.

Slide 6 - Open question

5. Het ... (verbazen) me wat hij allemaal doet.

Slide 7 - Open question

Uitleg
Straks zie je drie zinnen. 

Kies in elke zin de juiste spelling van het werkwoord. 

Slide 8 - Slide

1. Ik ... (zoeven) op mijn racefiets voorbij.
A
zoeft
B
zoefd
C
zoef
D
zoev

Slide 9 - Quiz

2. Het ... ’s winters vaak in Nederland.
A
vriest
B
vriezt
C
vriezd
D
vries

Slide 10 - Quiz

3. De tafel ... van de omgevallen limonade.
A
kleevt
B
kleeft
C
kleft
D
kleef

Slide 11 - Quiz

Uitleg;  Straks zie je vijf werkwoorden. 
Is het werkwoord sterk of zwak?

sterk: lopen-> liep
zwak: werken-> werkte

Slide 12 - Slide

1. schuiven
A
zwak
B
sterk

Slide 13 - Quiz

2. tillen
A
zwak
B
sterk

Slide 14 - Quiz

3. betoveren
A
zwak
B
sterk

Slide 15 - Quiz

4. prikken
A
zwak
B
sterk

Slide 16 - Quiz

5. kunnen
A
zwak
B
sterk

Slide 17 - Quiz

Uitleg
Straks zie je drie werkwoorden.

Schrijf de ik-vorm van ieder werkwoord op.

Slide 18 - Slide

1. schuiven

Slide 19 - Open question

2. klagen

Slide 20 - Open question

3. zeggen

Slide 21 - Open question

Uitleg
Straks zie je vijf zinnen. 

Spel de persoonsvorm in verleden tijd in elke zin op de juiste manier. 

Slide 22 - Slide

1. Hij ...........(sprinten) er vandoor na zijn nederlaag.

Slide 23 - Open question

2. Toen ik hem opzocht, ............ (huilen) hij heel hard.

Slide 24 - Open question

3. De jongen .............. (schamen) zich dat hij laatste was geworden.

Slide 25 - Open question

4. Vroeger ................. (pesten) zijn klasgenoten hem vaker dat hij niet snel kon rennen.

Slide 26 - Open question

5. Daar ................... (dromen) hij nog vaak over.

Slide 27 - Open question

Uitleg
Straks zie je drie zinnen. 
Noteer van elke zin het voltooid deelwoord. 
Het gebeurt.
Het is gebeurd.

Slide 28 - Slide

1. Ik heb gisteren twee wedstrijden ............ (spelen).

Slide 29 - Open question

2. In de oven zijn de aardappels .........(aanbranden).

Slide 30 - Open question

3. Hoeveel eieren heb jij in de tuin ............ (verstoppen)?

Slide 31 - Open question

Ik weet hoe ik werkwoorden moet schrijven in de tegenwoordige tijd

😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Ik weet hoe ik werkwoorden moet schrijven in de tegenwoordige tijd

😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Ik weet hoe ik werkwoorden moet schrijven die voltooid deelwoord zijn.

😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Uitleg
G. Straks zie je drie zinnen. 

Maak van elk werkwoord een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord en noteer het. 

Slide 35 - Slide

1. de .................................... (verspreiden) roddel

Slide 36 - Open question

2. de .................................... (verpesten) sfeer

Slide 37 - Open question

3. de ..................................... (verraden) vriend

Slide 38 - Open question

einde toets
Je moet de toets nu inleveren.

Slide 39 - Slide