Training vraagtypen Cito Frans 5V

Examentraining Frans

\
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Examentraining Frans

\

Slide 1 - Slide

Examen Frans CITO leesvaardigheid
  • Een CSE Frans duurt 2,5 uur, dus 150 minuten.
  • Vorig jaar bestond het examen in TV1 en TV2 uit 10 teksten en iets meer dan 40 opgaven.
  • Vragen leveren 1, 2 of 3 punten op, per punt kun je 3 minuten rekenen. Over een 2p vraag doe je dus ongeveer 6 minuten. Per tekst kun je dan voor jezelf de tijd noteren die ervoor staat voor je eraan begint.
  • Open vragen zijn in het Nederlands gesteld en worden ook in het Nederlands beantwoord tenzij anders wordt vermeld! 


Slide 2 - Slide

Informatie vooraf
  • Zorg dat je de 5 belangrijkste werkwoordstijden van de regelmatige werkwoorden (op ER, IR en RE) kunt herkennen aan de uitgangen (vraag: hoe zie je het verschil tussen een imparfait en een futur du passé?)
  • Zorg dat je de lijst met signaalwoorden FN kent zodat je ze kunt herkennen op het examen. NB: signaalwoorden hebben een betekenis + een functie (mais = maar en geeft aan dat er sprake is van een tegenstelling)
  • Zorg dat je de vertaling van veelgestelde vragen kent + de bijbehorende antwoordstrategie

Slide 3 - Slide

Oriëntatie op de tekst
Bij iedere nieuwe tekst ga je eerst kort oriënteren
  • onderwerp bepalen: titel, plaatje, inleiding en bron.
  • bij interviews kun je de vragen scannen. 
NB: een inleiding kan belangrijke informatie bevatten!
Daarna ga je door naar de vragen
Je leest een tekst/alinea pas nadat je de vraag + antwoordopties hebt gelezen die erbij horen. 
Je leest dus altijd zoekend!


Slide 4 - Slide

Algemene tips
  • Lees de (meerkeuze)vraag én de antwoordopties.(zoek moeilijke woorden op maar wees selectief - vooraf van ZN moet je de betekenis weten + hoofdwerkwoorden). 
     Een woord opzoeken kost 30 seconden. Bij 25 woorden zit je dan al op 12,5 minuten.
  • Hak de antwoordopties op in stukjes: een antwoord moet in zijn geheel zijn terug te vinden in de tekst en CITO maakt daarbij gebruik van synoniemen.
  • Jaartallen, periodeaanduidingen, getallen en percentages worden vaak gebruikt om te  misleiden, dus controleer ze nauwkeurig. 
  • Onderstreep signaalwoorden!  https://www.sslleiden.nl/files/voorbereiding/V_FR_Woordenlijsten.pdf
  • Let op leestekens zoals een dubbele punt. Markeer die! Na een dubbele punt wordt iets extra toegelicht .


Slide 5 - Slide

EXAMEN 2023 TV1 TEKST 3 vraag 5
Waarom is antwoordoptie B fout?

Slide 6 - Open question

Staat het antwoord altijd letterlijk in de tekst?
Nee, niet altijd! Niet bij vragen van het type:
  • Qu'est-ce qui ressort du X alinéa ? (wat blijkt uit ...)
  • Qu'est-ce qu'on peut déduire du x alinéa ? (wat kun je afleiden uit ...)
  • Que peut-on conclure du X alinéa? (wat kun je concluderen uit ...) 
  • Qu’est-ce qu’on apprend au dernier alinéa ? 
  • Qu’est-ce que le 3ème alinéa illustre ? (wat illustreert de 3e alinea?)
  • Quelle conclusion peut-on tirer du dernier alinéa ? (conclusie trekken)
Bij dit type vraag moet je kijken naar de GL (Grote Lijn) van de alinéa en er de hoofdboodschap uit zien te halen. .

Slide 7 - Slide

EXAMEN 2024 TV1 TEKST 7 VRAAG 24
Zoek de hoofdgedachte, wat is het juiste antwoord?

Slide 8 - Open question

À quoi sert-vragen 
Voorbeelden: 
À quoi sert le premier alinéa?  Waartoe dient/wat is de functie van de eerste alinea?
À quoi sert l'exemple de ... ? Wat is de functie van het voorbeeld in alinea X

Bij dit type vraag moet je bepalen wat de functie is van een tekstdeel. 
Dit zijn dingen als: overtuigen, uitleggen, relativeren, aantonen. 
NB de afgelopen jaren kwam deze vraag niet voor op het examen.



 

Slide 9 - Slide

Voorbeeld van een À quoi sert-vraag 
À quoi sert le 3ème alinea? Waartoe dient alinea 3?
De antwoordopties beginnen als volgt:
À montrer que ...                                  om aan te tonen dat ...       
À illustrer que ...                                   om te illustreren dat/hoe ...
À expliquer pourquoi ...                    om uit te leggen waarom ...
À souligner ...                                         om te benadrukken ...       
À décrire ...                                              om te beschrijven

Slide 10 - Slide

Bij dit type vraag horen deze ww 
montrer = aantonen
illustrer = toelichten, verhelderen
expliquer = uitleggen
critiquer = bekritiseren
relativiser = relativeren
décrire = omschrijven


Slide 11 - Slide

Beweringen vragen algemeen
Er zijn drie verschillende typen beweringenvragen.
Op de navolgende slides behandel ik ze alledrie.
In het algemeen geldt dat een bewering in zijn geheel in de tekst moet staan. Ontbreekt er een deel, dan klopt de bewering niet.
Hak de bewering op in stukjes, zorg dat je snapt wat er wordt beweerd en let op synoniemen in de tekst.

Slide 12 - Slide

Beweringenvraag type 1 
Laquelle des affirmations/constatations suivantes correspond à ce que dit Antoine Compagnon au 3ème alinéa ?
A La compétition a perdu de son importance dans l’enseignement
    français contemporain.
B La folie de mesurer son intelligence était encouragée par les grands
    philosophes de l’Antiquité.
C La passion du classement n’est pas nouvelle.
D La société française devient de plus en plus égalitaire.

Slide 13 - Slide

Beweringenvraag type 2 
Laquelle ou lesquelles des affirmations/constatations suivantes correspond(ent) à ce que Périco Légasse dit au 3ème alinéa ?
1 Les habitudes alimentaires de la plupart des Français sont actuellement plutôt malsaines.
2 De nos jours, c’est surtout dans les milieux aisés que les gens commencent à rejeter la     
    nourriture industrielle.
A la première              (de eerste stelling/bewering is juist)
B la deuxième            (de tweede stelling/bewering is juist))
C les deux                     (beide stellingen/beweringen zijn juist)
D aucun des deux     (geen van beide is juist)

Slide 14 - Slide

Beweringenvraag type 3
Geef van elke bewering aan of die overeenkomt met de tweede alinea.
1 “L’affût” is voor Vincent niet alleen het beheersen van een  
     bepaalde techniek, het is vooral een levenskunst.
2 Vincent Munier is dankbaar voor wat zijn vader hem heeft
    bijgebracht over de natuur.
Noteer ‘wel’ of ‘niet’ achter elk nummer op het antwoordblad.

Slide 15 - Slide

Nog een voorbeeld van type 3
Geef van elke bewering aan of die overeenkomt met de tekst.
1 Michel Tournier moest zijn moed bijeenrapen voordat hij een bezoek bracht aan de gevangenis  van Cléricourt.
2 Een eerder bezoek aan een gevangenis had Michel Tournier een naar gevoel bezorgd.
3 Op het moment dat Michel Tournier de gevangenis betreedt, gaat er een metaaldetector af.
4 Een van de gevangenen vraagt wat het nut van een schrijver is.
5 Volgens Michel Tournier is het de taak van de schrijver om de gevestigde orde ter discussie te stellen.
6 Michel Tournier is er trots op dat hij al meerdere onderscheidingen voor zijn boeken heef mogen ontvangen.
7 Enkele maanden na zijn bezoek aan de gevangenis ontving Michel Tournier een brief waarin de gedetineerden hem bedanken
    voor zijn morele steun.
Noteer ‘wel’ of ‘niet’ achter elk nummer op het antwoordblad

Slide 16 - Slide

MAAK NU DE VRAAG VAN DE VORIGE SLIDE: EXAMEN 2024 TV1 Tekst 4

Slide 17 - Open question

Tekstverband vragen - 2 typen
  • De klassieke gatenvraag
  • De vraag hoe een bepaalde zin zich verhoudt tot de zin
       ervoor.

We gaan zo naar voorbeelden kijken van deze twee vraagtypen. Voor het tweede type vraag heb je op je examen twee verschillende kleuren markers bij je.

Slide 18 - Slide

De klassieke gatenvraag
Choisissez le(s) mot(s) qui manque(nt) au ... alinéa?
Welk woord of welke woorden missen in de ... alinea?   
De antwoordopties bestaan uit signaalwoorden zoals in het voorbeeld hieronder
A En effet
B En plus
C En résumé
D En revanche
 

Slide 19 - Slide

Strategie bij gatenvragen
     Wat moet je doen?
                        Lees de (2) zin(nen) voor het gat, de zin met het gat 
                                              en de (2) zin(nen) na   het gat. 
    Welk (Nederlands signaalwoord denk je dat past op de plek van het gat?
                        Zoek dan naar het Franse woord dat hetzelfde betekent  
                                                    tussen de antwoordopties
Er is verband tussen de  zinnen dat duidelijk wordt op het moment dat je het juiste signaalwoord op de plek van het gat plaatst. 



Slide 20 - Slide

Examen 2024 TV2
maak heel tekst 9

Slide 21 - Open question

Tekstverband vraag type 2
« À Traversères … de temps. » (lignes 26-33)
Comment ce passage se rapporte-t-il à la phrase qui précède ?
A. Il en indique la cause.
B. Il la contredit.
C. Il l’affaiblit.
D. Il l’illustre. 
Voor dit type vraag heb je twee kleuren markers bij je.

Slide 22 - Slide

Op zoek naar verbanden? Tips...
- Staat de open plek aan het einde van de alinea? Dan zou een signaalwoord dat een opsommend verband aangeeft niet logisch zijn. Een signaalwoord dat een concluderend verband aangeeft (bref, pour conclure, donc) zou in dit geval logischer zijn.
- Staat de open plek na een zin waarin een bewering wordt gedaan? Dan zou het kunnen dat deze bewering door middel van een voorbeeld geïllustreerd wordt (par exemple, ainsi, comme) of dat er een uitleg wordt gegeven voor deze bewering (car, parce que, c'est pourquoi)
- Staat de open plek aan het begin van een alinea? Dan is de kans groot dat het een tegenstelling betreft. In de voorgaande alinea wordt dan waarschijnlijk iets verteld, waar je nu een tegenargument op krijgt. 

Slide 23 - Slide

Gatenvragen - overig
Soms komt het voor dat je in een gat GEEN structuurwoord, moet plaatsen, maar een ander woord. 
- Bepaal eerst om wat voor een type woord het gaat: past er een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord? 
- Let in de tekst voor en na het gat op woorden die bij elkaar horen qua thema: zie je veel positieve/negatieve woorden? Woorden die bij een onderwerp horen? Bepaal ook hier weer hoe de delen voor en na het gat zich tot elkaar verhouden. 


Slide 24 - Slide

Maak de eerste twee vragen van tekst 9 van het examen 2024 TV1

Slide 25 - Open question

Open vragen
Open vragen worden in het Cito-examen altijd in het Nederlands gesteld. Je beantwoordt deze vragen ook in het Nederlands, tenzij er om een citaat gevraagd wordt uit de tekst.
Er zijn drie soorten open vragen die je kunt tegenkomen in het examen:
- open vraag waarbij je in het Nederlands een antwoord moet formuleren
- open vraag waarbij je antwoordt met een citaat uit de tekst (vaak de eerste
  twee woorden van een zin die een bepaalde informatie bevat).
- open vraag waarbij je één gegeven (bijvoorbeeld de naam van een persoon) moet geven

Slide 26 - Slide

Vragen die beginnen met een citaat
« sa dernière trouvaille » (ligne 2)
Quelle est cette trouvaille d’après/selon le premier alinéa ?
A J’adore de Dior
B un appareil olfactif
C une nouvelle fragrance
D un flacon de parfum
Aanpak citaatvraag: 
Markeer het citaat in de tekst. Over dit stukje tekst gaat de vraag! 
Zorg dus dat je snapt wat er staat.

Slide 27 - Slide

Instinkers in de antwoordopties
Bepaalde woorden of formuleringen in een antwoordoptie zorgen ervoor dat dat antwoord meestal fout is.

Doe er je voordeel mee:
zoek ze op in de SSL lijst en leer ze herkennen!

Slide 28 - Slide

VeelVoorkomende Vragen
VVV's leer je uit je hoofd om tijd te besparen. 
Je docent deelt een apart blad uit met daarop VeelVoorkomende Vragen. 

Slide 29 - Slide