Voornaamwoorden (persoonlijk, aanwijzend, bezittelijk)

• Taal
• Basisschool
• Groep 7

Voornaamwoorden

Persoonlijke, bezittelijke en aanwijzende voornaamwoorden. 

0

Over welke woordsoorten
ging dit liedje?

1. zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
2. werkwoorden
3. persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
4. voorzetsels

Persoonlijk voornaamwoord

Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.

Ik ga naar jou.

Jij gaat naar hem.

Hij gaat naar haar.

Wij gaan naar jullie.

Bezittelijk voornaamwoord

Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan.

Dit is mijn kamer

Het is jouw huis

Geef de mijne eens terug!

Onze moeder gaat mee

Aanwijzend voornaamwoord

Het aanwijzend voornaamwoord verwijst naar het zelfstandig naamwoord.

deze / die jongen

deze / die avond

dit / dat meisje

dit / dat huis

Persoonlijk 

voornaamwoord

Vragend voornaamwoord

Aanwijzend

voornaamwoord

welke

die

jij

hij

wat

dat

wij

deze

wie

Het is jouw slaapkamer.

Jouw =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Wij spelen samen op het schoolplein met onze bal.
Onze =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Dat kastje is bijna kapot.

Dat =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Ik vind dat jouw sjaal je leuk staat.

je =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Het woord:
JOUW
is een

1. persoonlijk voornaamwoord
2. vragend voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

Dat vind ik niet leuk!

Ik =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Wij fietsen samen naar haar huis.

Wij =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Deze kinderen kunnen goed werken met hun groepje.
hun =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. voorzetsel
4. bijvoeglijk naamwoord

De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.

1. Waar
2. Niet waar

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?

1. Jouw verhaal
2. Het verhaal van jou
3. Onze telefoon
4. Geef elkaar een hand

Door welke persoonlijke voornaamwoorden kan je de personen in deze zin vervangen?

2. Mijn moeder heeft Mick straf gegeven.

1. Zij + hij
2. Zij + hem
3. Haar + hij
4. Haar + hem