Flexles herhaling Grammar

Flexles herhaling Grammar
4 onderwerpen:
Present simple vs. present continuous
Question tags
Gerund / infinitive
Some / any / every / no

1 / 23
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Flexles herhaling Grammar
4 onderwerpen:
Present simple vs. present continuous
Question tags
Gerund / infinitive
Some / any / every / no

Slide 1 - Slide

Grammar Quiz
Hou zelf bij, bij welke onderwerpen je (veel) fouten maakt
Noteer dit terwijl je de quiz doet.

Noteer wat voor fouten je maakt of wat je nog wilt leren/oefenen

Slide 2 - Slide

Onderwerp 1: Present simple. vs present continuous
he/she/it + s

Slide 3 - Slide

Where is Jenny?
She __________ an e-mail.
A
writes
B
is writing

Slide 4 - Quiz

I usually ______ breakfast before 8 am
A
eat
B
am eating

Slide 5 - Quiz

Questions / negatives
Present continuous:
She is walking to school at the moment.
Is she walking to school at the moment?
She isn't (is not) walking to school at the moment.

Present simple:
It often rains in the Netherlands.
Does it often  rain in the Netherlands?
It doesn't often rain in the Netherlands.

Slide 6 - Slide

Wat moet je kennen/kunnen?
- Wanneer gebruik je de past simple en wanneer de present continuous
- Hoe ziet het werkwoord eruit in de juiste vorm 
   (gewone zin, vragend, ontkennend)
- Hoe herken je of het nu gebeurt of vaker
- automatiseren bij invullen van een opdracht (herkennen en opschrijven)

Slide 7 - Slide

Question Tags
Hulpwerkwoorden mag je herhalen in de tag:
am/is/are/was/were
can
do/does/did
Andere werkwoorden:
do/does/did gebruiken
(do = t.t. - I, you, we, they)
(does = t.t. - he, she, it)
did = v.t.

Slide 8 - Slide

Finish the question tag:
English is the best subject, ...
A
is it?
B
isn't it?

Slide 9 - Quiz

Finish the question tag:
She likes to read, .....
A
liken't she?
B
did she?
C
do she?
D
does she?

Slide 10 - Quiz

They don't speak English....

Slide 11 - Mind map

Wat moet je kennen/kunnen?
-Hoe maak je een question tag?
- oefen met zelf zinnen aanvullen met een question tag

Slide 12 - Slide

Gerund / infinitive
Met een gerund maak je een zelfstandig naamwoord van een werkwoord.
Dit gebeurt altijd na deze werkwoorden: love, like, hate (en alles wat hetzelfde betekent)
I hate doing my homework.

Soms moet je het hele werkwoord (infinitive) in de zin gebruiken.
Dit gebeurt altijd na deze werkwoorden: want, hope, ask, expect, promise, decide, plan, refuse
She decided to go to the teacher to tell him the truth.

Slide 13 - Slide

I enjoy ______ to music before bed.
A
listening
B
to listen

Slide 14 - Quiz

She hates _____ broccoli.
A
eating
B
to eat

Slide 15 - Quiz

She ask me ______ quiet during her explanation
A
being
B
to be

Slide 16 - Quiz

Wat moet je kennen/kunnen?
- Zorg dat je de werkwoorden uit je hoofd weet waardoor een werkwoord kan veranderen in een gerund of infinitive.
- Zorg dat je weet hoe je een gerund / infinitive van het ww maakt

Slide 17 - Slide

Some- , any-,every-,no-

Slide 18 - Slide

We don't have _____ in the fridge
A
something
B
anything
C
everything
D
nothing

Slide 19 - Quiz

Can ______ be quiet please. There is too much noise!
A
someone
B
anyone
C
everyone
D
no-one

Slide 20 - Quiz

I bought these pencils somewhere in Spain.
A
somewhere
B
anywhere
C
everywhere
D
nowhere

Slide 21 - Quiz

Wat moet je kennen/kunnen?
- Zorg dat je uit je hoofd weet welke toevoeging wat betekent en wanneer je het gebruikt.

Slide 22 - Slide

Oefen verder voor de toets
Teams - bestanden - oefen voor toets (PDF)

Slide 23 - Slide