This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Heeft er iemand een specifieke vraag?
Slide 1 - Slide
Opfrismomentje
Om een werkwoord goed te kunnen vervoegen, moeten we naar de hele zin kijken. Het is dan erg belangrijk dat we weten wat het onderwerp van een zin is en wat de persoonsvorm van een zin is.
Wat is een onderwerp?
Wat is een persoonsvorm?
Slide 2 - Slide
Het onderwerp
Een zin gaat over iets; een persoon, dier, voorwerp, gebeurtenis of een gevoel. Dit is het onderwerp van een zin.
Het onderwerp doet iets of wordt beschreven door een werkwoord.
Wie of wat doet wat? Of is wat? = werkwoord.
De man zingt vals . (Wie zingt vals?)
De boomis mooi. (Wat is mooi?)
Over enkele minuten landtons vliegtuig. (Wat landt over enkele minuten? )
Slide 3 - Slide
De persoonsVorm (pv)
Een persoonsVORM is altijd een werkwoord(ww) en is de basis van een zin. De persoonsVORMzegt iets over het onderwerp.
De persoonsVORM vormt zich naar het onderwerp. .
De pv verandert als je hetaantal verandert,
De pv verandert als je de tijd verandert.
De man zingt vals. De mannenzingen vals. (aantal verandert van ev naar mv)
Straks landtons vliegtuig. Gisterenlanddeons vliegtuig. (de tijd verandert van tt naar vt)
Slide 4 - Slide
Enkelvoud tt:
Ik leid een team.
Jij / Je leidt een team.
Leid jij/je? een team.
Hij / Zij / Het / U leidt een team.
Meervoud:
Wij / We leiden een team.
Jullie/ U leiden een team.
Zij / Ze leiden een team.
Enkelvoud tt:
stam
stam + t
stam jij/je
stam + t
stam + en
stam + en
stam + en
Slide 5 - Slide
De stam van een werkwoord: ik-vorm
Ik race
Ik bezit
Ik rijd
Ik vertel
Ik skype
Slide 6 - Slide
Wat missen we hier?
Kom hier.
Ga weg.
Wees niet bang.
Word niet boos.
Had dan gezwegen.
Leg neer die bal!
Doe je mond open!
Pak je boek!
Ga de klas uit!.
Slide 7 - Slide
Bij de gebiedende wijs; ik-vorm.
* De gebiedende wijs gebruik je bij een bevel, een instructie, een waarschuwing of een verzoek. HOUD AFSTAND
*Het onderwerp ontbreekt.
*De persoonsvorm staat aan het begin van de zin.
*We gebruiken altijd de ik-vorm oftewel de stam van het woord.
Kom hier!
Roer de groenten door de saus.
Denk om het afstapje.
Neem plaats.
Slide 8 - Slide
Als jij /je achter een persoonsvorm staat, schrijf je de stam oftewel de ik-vorm.
Geef jij je stoel aan die oude vrouw?
Rijd jij mee met mij?
Houd je van snoepjes?
Check: Loop jij; loop je.
Slide 9 - Slide
Hij (beleven) het avontuur opnieuw.
A
beleeft
B
beleefd
Slide 10 - Quiz
Hij beleeft het avontuur opnieuw.
1. pv? ja
2. tt/vt? tt
3. Hij=stam+t
Hij beleeft het avontuur opnieuw.
4. Check: (Hij loopt)
Slide 11 - Slide
(Vervelen) jouw kind zich?
A
verveelt
B
verveeld
Slide 12 - Quiz
Verveelt jouw kind zich?
1. pv? ja
2. tt/vt? tt
3. Hij/zij/het (kind) =stam+t
Verveelt jouw kind zich?
4. Check: ( loopt jouw kind?)
Slide 13 - Slide
(Houden) je vader van fietsen?
A
Houd
B
Houdt
Slide 14 - Quiz
(Houden) afstand!
A
Houd
B
Houdt
Slide 15 - Quiz
Houd afstand!
1. pv? ja gebiedende wijs
2. tt/vt? tt
3. gebiedende wijs = stam
Houd afstand!
4. Check: (Loop...)
Slide 16 - Slide
Ik denk wel dat je alles goed (voorbereiden)
A
voorbereid
B
voorbereidt
Slide 17 - Quiz
Ik denk wel dat je alles goed voorbereidt.
1. pv? ja
2. tt/vt? tt
3. Je bereidt voor = stam+t
4. Check: (je loopt)
Slide 18 - Slide
Ik (vinden) het mooi om te lezen dat hij hier aandacht aan (besteden) in zijn boek.
A
vind-besteed
B
vindt-besteed
C
vindt-besteedt
D
vind-besteedt
Slide 19 - Quiz
Ik vind het mooi om te lezen /dat / hij hier aandacht aan besteedt in zijn boek.
1. pv? ja
2. tt/vt? tt
3. Ik vind (stam); hij besteedt (stam + t)
4. Check: Ik loop; Hij loopt
Slide 20 - Slide
Ik hoop dat er iets spannends (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd
Slide 21 - Quiz
Ik hoop dat er iets spannends gebeurt.
1. pv? ja
2. tt/vt? tt
3. hele werkwoord is gebeuren: Er gebeurt (stam + t)
4. Check: (Er loopt)
Slide 22 - Slide
Start:
Er staan op de volgende slides zes zinnen.
* Als de zin volgens jou goed is, sleep je de zin naar Goed.
* Als de zin volgens jou fout is, sleep je de zin naar Fout.
Slide 23 - Slide
Goed
Fout
Bederfde het fruit vorige week snel?
Vind jij dat?
Een boswachter verdwaald nooit in een bos.
Gisteren belande ik in de kroeg.
Biedt oma nu eens een stoel aan.
Hij racete op zijn fiets.
Slide 24 - Drag question
Hoe vind je de persoonsvorm in een zin? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk
A
Het is het 1e woord in de zin
B
Maak de zin vragend
C
Zet de zin in een andere tijd
D
Het woord naast de persoon
Slide 25 - Quiz
Wat is de persoonsvorm: Ons vliegtuig landt een uur later dan gepland.
A
Ons vliegtuig
B
landt
C
een uur later
D
gepland
Slide 26 - Quiz
Wat is de persoonsvorm: Mijn ouders wachten in de aankomsthal.
A
Mijn ouders
B
wachten
C
in
D
de aankomsthal
Slide 27 - Quiz
Wat is de persoonsvorm: De fysiotherapeut masseert de benen van de voetballers.
A
De fysiotherapeut
B
masseert
C
de benen
D
voetballers
Slide 28 - Quiz
Wat is de persoonsvorm: Na de wedstrijd rustten de voetballers uit.
A
Na de wedstrijd
B
rustten
C
de voetballers
Slide 29 - Quiz
Wat is de persoonsvorm: Zodra het regende, trokken ze verder naar een andere plek.
A
Zodra
B
regende
C
trokken
D
een andere plek
Slide 30 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
Hij (bieden) een hoog bedrag.
A
bied
B
biedt
Slide 31 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het werkwoord in tegenwoordige tijd? Hij ( worden) morgen 15.