This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Waarvan is de foto hiernaast een voorbeeld?
A
Populatie
B
Seksuele selectie
C
Genetic drift
D
Eilandtheorie
Slide 1 - Quiz
De wetenschappelijke naam van een soort is 'Canis lupus familiaris'. Welk van deze woorden is de geslachtsnaam?
A
Canis
B
lupus
C
familiaris
D
geen van allen
Slide 2 - Quiz
Prokaryoot of eukaryoot
A
prokaryoot
B
eukaryoot
C
niet zichtbaar
Slide 3 - Quiz
Na een ramp kunnen veel dieren uit een populatie sterven. De genetische diversiteit binnen deze populatie neemt daardoor af. Hoe noemen we dit?
A
Genetic drift
B
Foundereffect
C
Flessenhalseffect
D
Eilandtheorie
Slide 4 - Quiz
Eerste leven:
A
Eukaryoot
B
Prokaryoot
Slide 5 - Quiz
Organismen die in staat zijn organische stoffen op te bouwen uit anorganische stoffen noemen we...
A
autotroof
B
heterotroof
Slide 6 - Quiz
wetenschappelijke naam = twee delig =
A
Soortnaam + geslachtsaanduiding
B
geslachtsnaam + soortnaam
C
geslachtsnaam + soortaanduiding
D
soortaanduiding + geslachtsnaam
Slide 7 - Quiz
Enkele kenmerken van chloroplasten zijn: 1 omhuld door een dubbele membraan; 2 in bezit van eigen DNA; 3 in staat tot synthese van eiwitten.
Welk van deze kenmerken is of welke zijn een aanwijzing dat chloroplasten door endosymbiose zijn ontstaan?
A
alleen 1 en 2
B
alleen 1 en 3
C
alleen 2 en 3
D
1, 2 en 3
Slide 8 - Quiz
Je ziet een cel met daarin een celkern. Welke conclusie past het best bij deze cel?
A
De cel is van een plant of schimmel
B
De cel is van een dier of plant
C
De cel is van een eukaryoot
D
De cel is van een prokaryoot
Slide 9 - Quiz
Behoren deze bloemen tot dezelfde soort?
A
ja, want ze kunnen zich onderling voortplanten
B
nee, want ze zijn anders van kleur
Slide 10 - Quiz
Galapagoseilanden
Op de Galapagoseilanden heeft de evolutie geleid tot veertien verschillende soorten vinken, die verschillend zijn aangepast aan het eten van zaden, insecten en knoppen van verschillende soorten planten. Hoe kon die uitwaaiering in zoveel soorten ontstaan?
A
De eilanden liggen dicht genoeg bij elkaar om onderlinge migratie mogelijk te maken
B
De eilanden liggen dicht genoeg bij het Zuid-Amerikaanse continent
C
De eilanden zijn zo klein dat er genetic drift kan optreden
D
De eilanden zijn voldoende van elkaar geïsoleerd
Slide 11 - Quiz
Schimmels zijn
A
prokaryoot
B
eukaryoot
Slide 12 - Quiz
Wanneer behoren organismen tot dezelfde soort?
A
Als ze veel op elkaar lijken
B
Als ze vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen
C
Als ze nakomelingen kunnen krijgen
D
Als er veel overeenkomsten zijn
Slide 13 - Quiz
Wat is GEEN voorwaarde voor Hardy-Weinberg-evenwicht?
A
Geen mutaties
B
Geen natuurlijke selectie
C
Wel seksuele selectie
D
Geen gene flow
Slide 14 - Quiz
Welke cellen hebben een celkern en een celwand, maar geen bladgroenkorrels?
A
Schimmel cel
B
Bacterie cel
C
Dieren cel
D
Planten cel
Slide 15 - Quiz
Sommige kleurloze (niet groene) bacteriën kunnen energie halen uit bepaalde stoffen in de levenloze natuur. Daarmee bouwen ze, hoewel ze geen bladgroen hebben, toch energierijke verbindingen op. Zijn deze bacteriën autotroof of heterotroof?
A
Heterotroof
B
Autotroof
Slide 16 - Quiz
Je kijkt door een microscoop en ziet een cel met een celmembraan. Welke conclusie kun je nu trekken
A
Dit is een cel van een plant of dier
B
Dit is een cel van een schimmel of bacterie
C
Dit is een cel van een plant of schimmel of dier
D
Dit kan een cel van elk organisme zijn
Slide 17 - Quiz
Bestudeer de stamboom hiernaast.
Welk type afbeelding is hier weergegeven?
A
cladogram
B
fylogram
C
lijndiagram
D
histogram
Slide 18 - Quiz
Behoren alle mensen tot dezelfde soort?
A
Ja
B
Nee
Slide 19 - Quiz
Zijn bacteriën prokaryoot of eukaryoot?
A
Eukaryoot
B
Prokaryoot
Slide 20 - Quiz
Wat concludeerde Charles Darwin uit de snavels van de vinken op de Galapagoseilanden?
A
Dat er op elk eiland verschillende soorten leefden
B
Dat de galapagosvinken heel veel verschillend voedsel aten
C
Dat verschillend voedselaanbod op elk eiland leidde tot een andere vorm van de snavel
D
Dat er veel uitwisseling was van vogels tussen de eilanden
Slide 21 - Quiz
Wat is de vergelijking van het Hardy Weinberg evenwicht, waarmee je allelfrequenties kunt uitrekenen?
A
p + q = 1
B
p2 + 2pq + q2 = 1
C
AA, Aa, aa = constant
D
A + a = 1
Slide 22 - Quiz
De eerste cel was een (1) (kies een rijk) en (2) (autotroof/heterotroof)
A
Bacterie, heterotroof
B
Plant, heterotroof
C
Plant, autotroof
D
Bacterie, autotroof
Slide 23 - Quiz
Een populatie is in Hardy Weinberg evenwicht voor 2 niet gekoppelde genen A en B. Wat is de frequentie van het genotype AaBB wanneer de frequentie van het recessieve allel a 0.60 is en de frequentie van het recessieve allel b 0.20 is?
A
0,4 x 0,8 = 0,32
B
2x(0,4x0,6) x (0,8x0,8) = 0,3072
C
2x(0,4x0,6) + (0,8x0,8) = 1,12
D
2x(0,4x0,6) x (0,2x0,2) = 0,0192
Slide 24 - Quiz
Kleine populaties verkeren over het algemeen in een Hardy Weinberg-evenwicht omdat daarin nauwelijks mutaties voorkomen.