This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Hoeveel leenmotieven zijn er?
Leerdoel 13
A
3
B
4
C
5
D
2
Slide 1 - Quiz
Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen. Hij heeft onvoldoende geld Zijn vader heeft deze maand geld tekort vanwege de aanbetaling van de vakantie.
Van welke twee leenmotieven is hier sprake?
Leerdoel 13
A
tijdelijk geld tekort en onverwachts dringend geld tekort
B
tijdelijk geld tekort en aanschaf duurzaam consumptiegoed
C
onverwachts dringend geld tekort en aanschaf duurzaam consumptiegoed
D
aanschaf consumptiegoed en dringend geld tekort
Slide 2 - Quiz
De kosten van een lening bestaan uit
Leerdoel 14
A
de rente
B
de aflossing
Slide 3 - Quiz
Je leent € 2.000,- en moet 12 maanden € 200,- terug betalen. Hoeveel zijn de kosten van deze lening?
Leerdoel 14
A
€ 2.400,-
B
€ 2.000,-
C
€ 400,-
D
€ 200,-
Slide 4 - Quiz
Je leent € 67.500,- en moet dit is 36 maanden terug betalen. Je betaald 3% extra aan rente
Leerdoel 15
A
De aflossing is € 1.875,-
B
De aflossing is
€ 1.931,25
C
De aflossing is
€ 1.818,75
D
De aflossing is € 2.250,-
Slide 5 - Quiz
De aflossing bestaat uit
Leerdoel 15
A
Deel van de lening die je moet terug betalen
B
Deel van de lening die je moet terug betalen plus de rente
C
De rente die je moet terug betalen
Slide 6 - Quiz
Voor mensen zonder baan is het lastig om geld te lenen
Leerdoel 16
A
juist
B
onjuist
C
daar kun je niets over zeggen
Slide 7 - Quiz
Piet heeft al 2 leningen. Klaas heeft er geen. Wie zal eerder een lening krijgen van de bank als ze bij hetzelfde bedrijf werken en hetzelfde verdienen?
Leerdoel 16
A
Piet
B
bank heeft geen voorkeur
C
Klaas
Slide 8 - Quiz
Als je een nieuwe Tesla wilt kopen dan kun je daar een hypothecaire lening voor afsluiten.
Leerdoel 17
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quiz
Waarom wordt er bij de aanvraag van een consumptief krediet een BKR-toets gedaan?
Leerdoel 17
A
Om te bekijken of de klant ooit fraude heeft gepleegd of een poging daartoe.
B
Om inzicht te krijgen of de aanvrager al meerdere kredieten heeft lopen.
C
Om te kijken of het legitimatiebewijs van de klant als vermist staat opgegeven
D
Om inzicht te krijgen in het betalingsverleden en om inzicht te krijgen of er al meerdere kredieten lopen van een aanvrager, .
Slide 10 - Quiz
Wat betekent de afkorting BKR?
Leerdoel 18
A
Bureau kredietregistratie
B
Bijzonder Kredietregistratie
Slide 11 - Quiz
Wat doet het BKR?
Leerdoel 18
A
daar houden ze bij of je geld leent en of je ook alles terugbetaalt.
B
daar houden ze bij of je alles terugbetaalt van je lening.
C
daar houden ze alle leningen bij van iedereen in Nederland
Slide 12 - Quiz
Juist of onjuist? Er zijn vier verschillende vormen van consumptief krediet.
Leerdoel 19
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quiz
Stel: je smartphone die je op afbetaling hebt
gekocht, laat je na 2 maanden op de grond vallen.
De telefoon is helemaal stuk. Moet je dan de
resterende termijnen van je lening doorbetalen?
Leerdoel 19
A
ja
B
nee
C
dat hangt af wat er is afgesproken
D
ja, maar pas nadat de telefoon is gemaakt
Slide 14 - Quiz
Wat is géén vorm van consumptief krediet?
Leerdoel 19
A
Hypotheek
B
Salariskrediet
C
Persoonlijke lening
D
Doorlopend krediet
Slide 15 - Quiz
Bij welke vorm van consumptief krediet kun je rood staan?
Leerdoel 19
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Rekening-courantkrediet
D
Koop op afbetaling
Slide 16 - Quiz
Ben wil een nieuwe televisie kopen. Hij ziet een mooie tv en spreekt met de verkoper af dat hij in termijnen gaat betalen. Van welke kredietvorm maakt Ben gebruik?
Leerdoel 19
A
consumptief krediet
B
doorlopend krediet
C
persoonlijke lening
D
koop op afbetaling
Slide 17 - Quiz
"Je mag op je betaalrekening tot een afgesproken bedrag rood staan (hoogte hangt af van je salaris). Alleen geschikt als je een korte tijd geld tekort komt, de rente is erg hoog."
Dit is de omschrijving van:
Leerdoel 19
A
Een persoonlijke lening
B
Een doorlopend krediet
C
Een salariskrediet
D
Een consumptief krediet
Slide 18 - Quiz
Je koopt een product en betaalt het in een afgesproken aantal termijen terug. Je bent meteen eigenaar.
Je koopt een product, maar wordt pas eigenaar als je alle afgesproken termijnen hebt betaald.
Leerdoel 19
Huurkoop
Koop op afbetaling
Slide 19 - Drag question
Je wilt iets kopen voor € 1.597,- het termijn bedrag is € 50,- en de looptijd is 3 jaar.
Leerdoel 20
A
De kredietkosten zijn
€ 1.800,-
B
De kredietkosten zijn
€ 203,-
C
De kredietkosten zijn
€ 1.447,-
D
De kredietkosten zijn
€ 150,-
Slide 20 - Quiz
Je wilt iets kopen voor € 586,- de looptijd is 1 jaar en de kredietkosten zijn 3%
Leerdoel 20
A
De kredietkosten zijn
€ 603,58
B
De maandelijkse aflossing is € 50,30
C
De maandelijkse aflossing is € 48,83
D
De kredietkosten zijn
€ 17,58
Slide 21 - Quiz
Meneer Kielstra leent € 3.000,- Hij moet vervolgens 24 x € 150 per maand betalen. Hoeveel bedragen de krediet kosten?
Leerdoel 20
A
€ 245,-
B
€ 500,-
C
€ 450,-
D
€ 600,-
Slide 22 - Quiz
Bij welke hypotheekvorm los je een steeds groter bedrag af?
Leerdoel 21
A
Lineaire hypotheek
B
Annuïteitenhypotheek
Slide 23 - Quiz
Bij welke hypotheekvorm neemt het rentedeel maandelijks af en het aflossingsdeel toe?
Leerdoel 21
A
Spaarhypotheek
B
Annuïteitenhypotheek
C
Lineaire hypotheek
D
Deposito hypotheek
Slide 24 - Quiz
Bij welke hypotheekvorm los je elke maand hetzelfde bedrag af?