3.2 Genenparen


Thema 3 Genetica
1 / 19
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Thema 3 Genetica

Slide 1 - Slide

Wat is het fenotype van een organisme?

Slide 2 - Open question

Wat is het genotype van een organisme?

Slide 3 - Open question

Welke informatie ligt op de autosomen (chromosomen nr 1 t/m 22)?

Slide 4 - Open question

Welke informatie ligt op het geslachtschromosoom (chromosoom nr 23)?

Slide 5 - Open question

Wat wordt er bedoeld met 'homologe' chromosomen?

Slide 6 - Open question

Hoe noem je de bouwsteen van DNA? En uit welke drie onderdelen bestaat zo'n bouwsteen?

Slide 7 - Open question

Wat is het genoom?
Wat is een gen?
Wat is een allel?

Slide 8 - Open question

Wat is er aan de hand bij genexpressie? En bij inactivatie?

Slide 9 - Open question

Fenotype wordt bepaald door: .. + ..

Slide 10 - Open question

Leerdoelen 3.2 Genenparen
  • Je kunt uitleggen hoe het fenotype van een organisme tot stand komt en hierbij de begrippen homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief gebruiken.
  • Je kunt beschrijven hoe door recombinatie nieuwe combinaties van allelen ontstaan.

Slide 11 - Slide

Homologe chromosomen
  • Locus: de plaats van een gen in een chromosoom -> kijken naar genenpaar voor één eigenschap 

  • Homozygoot: twee allelen voor een eigenschap zijn gelijk
  • Heterozygoot: twee allelen voor een eigenschap zijn ongelijk

Slide 12 - Slide

Homologe chromosomen
  • Dominante allel: allel waarvan eigenschap tot uiting komt in fenotype bij heterozygoot genotype (A)
  • Recessieve allel: dit allel komt alleen tot uiting in het fenotype als er geen dominant allel aanwezig is (a)

Personen die heterozygoot zijn, zijn drager van de recessieve eigenschap (Aa)

Slide 13 - Slide

Onvolledig dominant: het recessieve allel komt een beetje tot uiting in het fenotype
Intermediair: allelen even sterk (& Codominantie)

Slide 14 - Slide

Recombinatie: herverdelen van erfelijke eigenschappen (2^23 = 8,4 miljoen mogelijke geslachtscellen) = GENETISCHE VARIATIE

Slide 15 - Slide

Recombinatie en mutaties zorgen voor genetische variatie en dit zorgt weer voor een soort met een grote overlevingskans

Slide 16 - Slide

  • Ééneiige tweeling: 1 zaadcel + 1 eicel = hetzelfde genotype
  • Twee-eiige tweeling: 2 zaadcellen + 2 eicellen = niet hetzelfde genotype

Slide 17 - Slide

Leerdoelen 3.2 behaald???
  • Je kunt uitleggen hoe het fenotype van een organisme tot stand komt en hierbij de begrippen homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief gebruiken.
  • Je kunt beschrijven hoe door recombinatie nieuwe combinaties van allelen ontstaan.

Slide 18 - Slide

De opdrachten:
Lees blz. 129 t/m 135
Maak opdrachten 9 t/m 18 + ook nakijken

Slide 19 - Slide