Oefentoets ENT eind kwartiel 2

Wat zijn voorbeelden van overstromen (meerdere antwoorden mogelijk)
A
Kortsluiting
B
De nominaalstroom
C
Overbelasting
D
Wisselstroom
1 / 20
next
Slide 1: Quiz
EnergietechniekMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Wat zijn voorbeelden van overstromen (meerdere antwoorden mogelijk)
A
Kortsluiting
B
De nominaalstroom
C
Overbelasting
D
Wisselstroom

Slide 1 - Quiz

Wat is een gevolg van overstroom?
A
Materiaalschade
B
Brandgevaar
C
Mechanische beschadiging
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 2 - Quiz

Hoe beveilig je een installatie tegen overstromen?
A
Beveiligingstoestellen tegen overbelasting
B
Beveiligingstoestellen tegen kortsluiting
C
A en B zijn beide juist
D
A en B zijn beide onjuist

Slide 3 - Quiz

Wat is geen beveilging tegen overstroom
A
glaszekering
B
D-patroon
C
installatie automaat
D
aardelektrode

Slide 4 - Quiz

In een zekering zitten twee draden. Welke bewering is waar?
A
Smeltdraad smelt het laatst door
B
melderdraad smelt het laatst door
C
Beide gaan tegelijk
D
geen van de antwoorden is juist

Slide 5 - Quiz

Hoe gedraagt de zekering zich in gebied III?
De zekering...
A
...smelt direct door
B
...smelt bij een grotere fout later door
C
...smelt bij een grotere fout eerder door
D
...smelt nooit door

Slide 6 - Quiz

Een installatieautomaat heeft de volgende eigenschappen:
A
Heeft een thermische karakteristiek
B
Heeft een elektro-magnetische karakteristiek
C
Heeft een lineaire karakteristiek
D
zowel thermische als magnetische karakteristiek

Slide 7 - Quiz

Wat kan je zeggen over B, C en D installatieautomaten?
A
Een D automaat is trager bij kortsluiting
B
Een B automaat is trager bij kortsluiting
C
De thermische karakteristiek is anders
D
Bij hogere spanning is B trager

Slide 8 - Quiz

Wat raak je aan bij een directe aanraking?
A
Een geleider waar nooit spanning op staat
B
Een geleider waar spanning op hoort te staan
C
Een geleider die geaard is
D
Een behuizing van een apparaat of toestel

Slide 9 - Quiz

Wat raak je aan bij indirecte aanraking?
A
Een geleider waar spanning op hoort te staan
B
Een metalen behuizing van een toestel
C
De aardelektrode
D
De nuldraad

Slide 10 - Quiz

Hoe beschermen we de mens tegen aanrakingsgevaar?
A
Door metalen delen van een toestel te aarden
B
Met een aardlekschakelaar
C
spanningsvoerende delen afschermen
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 11 - Quiz

Welke waarde van stroomsterkte is voor de mens zonder risico
A
10 mA
B
30 mV
C
1 A
D
100 mA

Slide 12 - Quiz

Basisbescherming tegen aanraking kan door middel van:
Meerdere antwoorden mogelijk!
A
lage stroomsterkte
B
lage spanning
C
aarding
D
afscherming en isolatie

Slide 13 - Quiz

Bescherming tegen indirecte aanraking kan door middel van...
A

Slide 14 - Quiz

Bescherming tegen indirecte aanraking kan door...

A
Automatische uitschakeling van de voeding
B
Dubbele isolatie toepassen
C
lokale vereffeningsleidingen
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 15 - Quiz

Waarom wordt de wapeningsmat in de badkamer geaard?
A
zodat er laagspanning op de vloer staat
B
Zodat de stroom ook via de vloer kan lopen
C
zodat er geen potentiaalverschil is tussen mens en vloer
D
zodat er stroom door de mens kan stromen naar aarde

Slide 16 - Quiz

Hoe aarden we componenten in de badkamer
A
voor iedere component een aardedraad naar de meterkast
B
ieder component isoleren van de vloer
C
ieder component aansluiten op de hoofdaardrail
D
ieder component aarden op een centraal aardpunt

Slide 17 - Quiz

Waarom aard je de inkomende leidingen (water en gas)
A
Zodat er stroom via de waterleiding naar aarde kan lopen
B
Zodat er spanning op de waterleiding staat
C
Zodat er stroom van de waterleiding naar de gasleiding kan lopen
D
zodat er geen potentiaalverschil kan ontstaan tov de mens

Slide 18 - Quiz

Het centale aardpunt in de badkamer...
A
Zit meestal onder de wastafel
B
Is zichtbaar aanwezig
C
Is niet geaard
D
is niet verplicht

Slide 19 - Quiz

Wanneer spreekt een aardlekschakelaar aan?
A
Bij een verschil van 30mV tussen fase en nul
B
Bij een verschil van 30mA tussen verschillende groepen
C
Bij een verschil van 30mA of meer tussen fasestroom en nul
D
Bij een spanning van meer dan 230V

Slide 20 - Quiz