Les 6

Les 6
1 / 19
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 19 slides, with text slides.

Items in this lesson

Les 6

Slide 1 - Slide

Kapitel 2
1. Hausaufgaben besprechen: Je herhaalt woordjes A en B
Je leert woordjes C
Je herhaalt de vervoeging van het zwak en onregelmatig werkwoord
Herhaal rangtelwoorden
2. Werk met het boek 

Slide 2 - Slide

Übersetze
timer
7:00
NL - DU
DU - NL
1. vieren
2. straks
3. feliciteren
4. cadeau geven
5. de lente
6. beschrijven
7. beleven
8. vrolijk - verdrietig 
9. verstaan, begrijpen
10. gelukkig 
11. Silvester
12. die Zusammenfassung
13. stattfinden
14. Weihnachten
15. genug 
16. etwas
17. erzählen
18. Es tut mir leid
19. Zu Hause
20. Ostern 

Slide 3 - Slide

Rangtelwoord
  • 1.
  • 3.
  • am 15.
  • am 27. 
timer
5:00

Slide 4 - Slide

Hörübung 2
Übung 2

Slide 5 - Slide

Hörübung 2
1 A
2 A
3 B
4 B
5 B
6 A

Slide 6 - Slide

Grammatik Seite 54 - 55
Wat weet jij hier nog van? 
  1. Zelfstandige naamwoorden, bepaalde lidwoorden en hoofdletters - herhalen
  2. Werkwoorden

Slide 7 - Slide

Grammatik - Übung 7 - Weet je nog wanneer je der,die of das op moet schrijven? 
Ken je de regels nog? 
1  ___Haus 7 ____ Häuschen
2  ____Hengst 8 ____ Onkel
3 ___ Assistentin 9 ___ Nichte
4 ___ Sekretär 10 ____ Mütterlein
5 ___ Pilot 11 ___ Lehrerin
6 ___Lehrer 12 ___ Menschen

Slide 8 - Slide

Werkwoorden
1. Wo (bleiben) ___er? 
2. Wohin (gehen) ___ du?
3. Was (machen) ___ sie? (ev)
4. (kochen) ___ihr was Leckeres? 
5. (Schreiben)  ___ Sie einen Brief? 
6. Wir (essen) ___ eine Pizza. 
7. Was (trinken) ___ deine Lehrerin gern? 
8. Mark (gehen) ___ zur Schule. 
9. Ich (haben) ___ eine Fragen.
10. (haben) ___ Sie heute Abend schon was vor? 
11. Wie spät (laat) ___ (sein) der Film zu Ende?
12. Da ___ (sein) ich mir nicht sicher. 
13. Sag mal, (sein) ___ ihr bekloppt(gek). Heute (sein) ___ Montag. Da (haben) ___ ihr Pech. 
timer
10:00

Slide 9 - Slide

Übersetze die Wörter ins Deutsche. (Jullie kijken voor elkaar na) De fouten moet je verbeteren en de juiste woorden 3x opschrijven. 
1. de verjaardag
2. het enig kind 
3. straks
4. vieren
5. knus
6. thuis
7. cadeau geven
8. uitnodigen 
9. het spijt me
10. de familieleden

11. duwen - trekken
12. de samenvatting
13. verstaan, begrijpen
14. plaatsvinden
15. pasen
16. de lente
17. de dochter + mv
18. gelukkig 
19. soms
20. getrouwd 
timer
5:00

Slide 10 - Slide

 Übung: 
4 Seite 50 - 51
19 Seite 58 - 59 - 2 Teksten 
25 Seite 62 - 63
Lerne Wörter DF und mache Aufgabe 28

timer
15:00

Slide 11 - Slide

 Übung4: 
1 Eigen antwoord
2 Drachen-Festival: Demonstraties met vliegers, ook 's nachts.
Schützenfest: Traditioneel feest waarbij een schutterskoning gekozen wordt.
Erntedankfest: De boeren vieren de goede oogst en rijden met de trekkers door dorpen.
Burgfest: Volksfeest in het teken van de Middeleeuwen.
Tag der deutschen Einheit: Feestdag om de Duitse hereniging te vieren.
Berlin leuchtet: Veel gebouwen in de stad worden spectaculair verlicht.
Oktoberfest: Volksfeest waarbij veel wordt gegeten en gedronken.
Almabtrieb: Traditie dat de koeien voor de winter naar het dal worden gehaald, waarbij festiviteiten plaatsvinden.
3 Eigen antwoord
4 Eigen antwoord

Slide 12 - Slide

 Übung 19: 

1 Over het personage dat Sinterklaas begeleidt
2 1 c
2 b
3 a
3 Krampus is een eng figuur met een masker en donkere mantel. Waar Sinterklaas de brave kinderen beloont, bestraft Krampus de stoute kinderen.
Aufgabe 19
1 Over een traditie met verklede kinderen die zingend van deur tot deur gaan met een Rummelpott
2 1 c
2 a
3 b
3 Kinderen maken zelf een Rummelpott met een blik, een strak vel en een stok. Hiermee maken ze lawaai om boze geesten te verjagen en mensen geluk voor het nieuwe jaar te wensen. Ze krijgen hiervoor een snoepje.



Slide 13 - Slide

Hausaufgaben
  • Je leert alle Woorden van hoofdstuk 2 en maakt kaartjes voor de rest van de woorden
  • Je heraalt het vervoegen van de werkwoorden (zwak en onregelmatig)
  • Je herhaalt de rangtelwoorden 
  • Je maakt leesoefening: 29 und  Seite 66 -67  ; Übung 32 Seite 68; Übung 34 Seite 69 ; Übung 39 Seite 71 (die leer je uit je hoofd en oefen met je klasgenoot) Übung 40 Seite 72 en Übung 42 Seite 73

Slide 14 - Slide

Lesen Seite 48 und 49

Slide 15 - Slide

Lesen Seite 48 und 49
1 Eigen antwoord
2 Drachen-Festival: Demonstraties met vliegers, ook 's nachts.
Schützenfest: Traditioneel feest waarbij een schutterskoning gekozen wordt.
Erntedankfest: De boeren vieren de goede oogst en rijden met de trekkers door dorpen.
Burgfest: Volksfeest in het teken van de Middeleeuwen.
Tag der deutschen Einheit: Feestdag om de Duitse hereniging te vieren.
Berlin leuchtet: Veel gebouwen in de stad worden spectaculair verlicht.
Oktoberfest: Volksfeest waarbij veel wordt gegeten en gedronken.
Almabtrieb: Traditie dat de koeien voor de winter naar het dal worden gehaald, waarbij festiviteiten plaatsvinden.
3 Eigen antwoord
4 Eigen antwoord

Slide 16 - Slide

Grammatik - Übung 8

Slide 17 - Slide

Grammatik - Übung 8
hallo leute! mein name ist leon und ich bin 13 jahre alt. ich wohne in frankfurt. das ist eine tolle stadt.
ich höre gerne musik und natürlich spiele ich gern fußball, wie viele jungen und mädchen. nächste woche habe ich geburtstag, dann werde ich 14. ich denke, dass ich eine party mit meinen freunden feiern werde. ich habe auch meine cousine aus den niederlanden eingeladen. sie heißt nathalie und sie ist die nichte meiner mutter. von nathalie bekomme ich immer tolle geschenke. sie hat bestimmt auch dieses jahr eine coole überraschung für mich.

Slide 18 - Slide

Hausaufgaben
  • Je leert alle Woorden van hoofdstuk 2 en maakt kaartjes voor de rest van de woorden
  • Je heraalt het vervoegen van de werkwoorden (zwak en onregelmatig)
  • Je herhaalt de rangtelwoorden 
  • Je maakt leesoefening: 29 und  Seite 66 -67  ; Übung 32 Seite 68; Übung 34 Seite 69 ; Übung 39 Seite 71 (die leer je uit je hoofd en oefen met je klasgenoot) Übung 40 Seite 72 en Übung 42 Seite 73

Slide 19 - Slide