Naamvallen basis
om te beginnen:
wat weet je over naamvallen?
wat weet je over naamvallen?
1 / 32
Lesson duration is: 30 minItems in this lesson
om te beginnen:
wat weet je over naamvallen?
wat weet je over naamvallen?
Slide 1 - Mind map
Zet de naamvallen in de juiste volgorde onder elkaar
NOMINATIVUS
GENITIVUS
DATIVUS
ACCUSATIVUS
ABLATIVUS
Slide 2 - Drag question
Het Latijn gebruikt verschillende naamvallen om aan te geven welke functie een woord in een zin heeft. Verbind elke onderstaande functie met de bijbehorende naamval.
Nominativus
Dativus
Accusativus
Ablativus
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Naamwoordelijk deel v.h. gezegde
Bijwoordelijke bepaling
Slide 3 - Drag question
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Open question
Slide 6 - Slide
Welke woord in welke vorm past als onderwerp in de volgende zin?
........................ timent.
........................ timent.
A
aqua
B
pueros
C
feminarum
D
reges
Slide 7 - Quiz
Welke vorm past in de volgende zin?
Romulus nunc ......... est.
Romulus nunc ......... est.
A
regem
B
rex
C
filios
D
filium
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Slide
Wat is NIET een genitivus-vorm?
A
servo
B
feminae
C
donorum
D
regis
Slide 10 - Quiz
Vertaal de volgende zin:
Mandatum regis est pueros necare.
Mandatum regis est pueros necare.
Slide 11 - Open question
Slide 12 - Slide
Wat is NIET een dativus-vorm?
A
feminis
B
servo
C
regis
D
nomini
Slide 13 - Quiz
Vertaal de volgende zin:
Mater Marco favet.
Mater Marco favet.
Slide 14 - Open question
Vertaal de volgende zin:
Fratres aquam populo dant.
Fratres aquam populo dant.
Slide 15 - Open question
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Wat is de accusativus van servus?
Slide 18 - Open question
Wat is de accusativus van femina?
Slide 19 - Open question
Wat is de accusativus van nomen?
Slide 20 - Open question
Kies het juiste woord voor de volgende zin:
Dei ................. non bibunt.
Dei ................. non bibunt.
A
greges
B
aquae
C
aquam
D
gregis
Slide 21 - Quiz
Vertaal de volgende zin:
Uxor filios protegit.
Uxor filios protegit.
Slide 22 - Open question
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Wat is NIET een ablativus-vorm?
A
nomine
B
regibus
C
servi
D
femina
Slide 25 - Quiz
Vertaal de volgende zin:
Romulus gladio fratrem necat.
Romulus gladio fratrem necat.
Slide 26 - Open question
Verbind elke onderstaande voorzetsel met de bijbehorende naamval.
Nominativus
Dativus
Accusativus
Ablativus
Genitivus
Met
Aan
Door
Van
In
Op
Voor
Tegen
Slide 27 - Drag question
Welke uitgang hoort bij welke naamval?
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
reges
regem
reges
rex
Slide 28 - Drag question
Zet deze enkelvoudsvormen in de juiste volgorde. In 1 hokje staan 2 vormen in dezelfde naamval.
rosa - dominus
rosae - domino
rosam -dominum
rosae - domini
rosa - domino
Slide 29 - Drag question
In welke naamval staat het woord? Sleep naar het juiste vak. Er kunnen meer woorden in 1 vak komen, of juist helemaal geen!
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
servos
regum
deus
patribus
feminam
Slide 30 - Drag question
Welke uitgang hoort bij welke naamval?
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
feminae
feminam
femina
feminas
Slide 31 - Drag question
Welke uitgang hoort bij welke naamval?
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
servum
servos
servi
servus
