week 4.1, 90 min. de en het woorden, hfdst. 10 flitskaartjes, online werk. dubbele betekenissen in online werk woordraadstrategieen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k, g
• Leerjaar 1

Woordenschat

In deze les:                                     90  min

• Inloop
• Lesopening

Klassikaal: 

- woordenjager

- Theorie "de" en "het" woorden

Individueel: 

- Flitskaartjes, gebruik woordenboek

- Online werk hfdst. 10

Evaluatie en reflectie ( 5 min) 

                            Hoofdstuk 10

             Thema: Schooltaalwoorden

                                 "Vrije tijd"

Doelen van de les: 

• Ik weet wat "de" en "het" woorden zijn. 
• Ik ken nieuwe schooltaalwoorden en weet wat zij betekenen. 
• Ik kan zinnen maken met de nieuwe woorden.

De- en het-woorden 

Welk lidwoord gebruik je bij wel znw? 

Om te onthouden:

"Het" woorden: --> dit, dat 

Het meisje, dit meisje, dat meisje 

"De" woorden: --> deze, die

De tafel, deze tafel, die tafel.

Marin gaat naar ... afspraak toe.

1. de
2. het

Kies het juiste lidwoord:
Ralf eet ... hamburger op.

1. de
2. het

Froukje heeft ... bureau opgeruimd.

1. de
2. het

David heeft ... bestelling ingepakt.

1. de
2. het

Nieuwe woorden hfdst. 10

Gebruik een woordenboek en maak flitskaartjes. 

afzonderlijk	(de) conclusie	geregeld	(de) illustratie	nuttig
(de) relatie	verplicht	voorlopig	(de) voorwaarde	zorgvuldig

Online werk hfdst. 10

Woordbetekenissen: 1A, B, C, 2A, B

Woordenboek: 1A, B

Woordraadstrategieën:  3A, B, C, D (gebruik een woordenboek!)

 

Ik weet waar ik op moet letten bij "de" en "het" woorden.

1. ja
2. nee

Ik ken meer schooltaalwoorden.

1. ja
2. nee

Ik kan met behulp van het woordenboek woorden opzoeken en deze woorden in zinnen gebruiken.

1. ja
2. nee