Les 11 (hoofdstuk 15)

• Onderwijswetenschappen
• Middelbare school
• vmbo lwoo, mavo
• Leerjaar 1

Welkom bij les 10!

Hoofdstuk 14 (in de sportschool)

14.5 Futurum

Herhaling grammatica en spreken

Hoofdstuk 15 (in de trein)

Vragen over huiswerk

14.1 en 14.2 Dialoog en woordenlijst en opdracht 1

15.3 Beschrijven wat je ziet

Grammatica en spreken

15.4 Demonstratief pronomen - zelfstandig (opdracht 4)

Pauze

15.5 Dit is/zijn, dat is/zijn (opdracht 5 en 6)

Opdracht 10

Uitspraak: ng - ing - nk

Huiswerk

Huiswerk voor volgende week

Planning

Op Koningsdag vier ik feest.

Over twee weken ga ik met Janine trouwen.

Volgende week zal er geen les zijn. 

• Op Koningsdag vier ik feest. 
• Presens (om over toekomst te praten) = standaard

• Over twee weken ga met Janine trouwen.
• Gaan + infinitief = activiteiten die gepland zijn

• Volgende week zal er geen les zijn. 
• Zal + infinitief = formeel, niet bij persoonlijke activiteiten

14.5 Futurum

• Op Koningsdag vier ik feest. 
• Presens (om over toekomst te praten) = standaard

• Over twee weken ga met Janine trouwen.
• Gaan + infinitief = activiteiten die gepland zijn

• Volgende week zal er geen les zijn. 
• Zal + infinitief = formeel, niet bij persoonlijke activiteiten

Opdracht 8B, blz. 202

Van de sportschool

(hoofdstuk 14)...

... naar de trein

(hoofdstuk 15).

Heb je een vraag over les 10, het huiswerk, dialoog 15.1 of de woordenlijst 15.2?

1. Ja
2. Nee

U 

Maak in tweetallen (in de breakoutroom) opdracht 1. Controleer je antwoorden achterin het boek. 

Opdracht 1, blz. 210

U 

• Kijk eens...
• Moet je eens zien...

15.3 Beschrijven wat je ziet (blz. 211)

Maak de opdracht in tweetallen (in de breakoutroom).

Gebruik:

• Kijk eens...
• Moet je eens zien...

Opdracht 3, blz. 212

Die

• de-woorden
• personen

Dat

• het-woorden
• hele zin 

15.4 Demonstratief pronomen - zelfstandig (blz. 213)

Maak de opdracht in tweetallen (in de breakoutroom) af. Controleer de antwoorden achterin je boek. 

Opdracht 4, blz. 213

Pauze

De presenteerfunctie

Dichtbij:

• Dit is Amira uit Colombia.
• Dit zijn oom Tjeerd en Tante Lena. 

Ver weg: 

• Dat is een prachtig stukje Nederland.
• Dat zijn shetlandpony's.

Presenteer iets, iemand of meer personen (Dit is/dit zijn...). Maak ook een tweede zin, met meer informatie. 

15.5 Dit is/zijn, dat is/zijn (blz. 214)

Bedenk een reactie op de vragen. Begin met dat of die. 

1. Ken je deze serie? Ja, die vind ik erg goed!

2. ...

Bedenk een reactie op de vragen. Begin met dat of die. Maak de opdracht in tweetallen in de breakoutroom. 

Opdracht 6, blz. 214

Opdracht 10, blz. 217

15.7 Uitspraak: ng - ing - nk

• Volgende week laatste les!

Huiswerk