Als het goed is heb je deze in je ebook (leermiddelen Nederlands) gemaakt, zo niet dan leg je de opdrachten in je schrift open op je tafel voor controle.
Verdeel de zinnen in zinsdelen en geef aan op welke vragen de zinsdelen antwoord geven.
Wij wachtten urenlang op de volgende trein.
Mijn moeder mompelt iets tegen mijn vader vanuit de huiskamer.
In het schemerlicht dansten zij op het strand.
Slide 4 - Slide
Lesdoelen
- Ik kan het onderwerp in een zin benoemen.
- Ik kan de getalproef toepassen
B: keuze
K: §4.5, grammatica, blz. 172
Slide 5 - Slide
Basis beslist
basis mag aan het werk met opdracht 14 en 15 zw of meedoen met de les. Even kiezen en bij de keuze blijven.
Ben je klaar met opdracht 14 en 15 --> studygo of lezen.
Slide 6 - Slide
Onderwerp
Het WWG vertelt in een zin wat er gedaan wordt of wat er gebeurt. Het onderwerp (ond) in een zin vertelt wie of wat dat doet. Het ond is een zinsdeel. Het ond en het wwg horen bij elkaar en vormen samen de basiszin. Ze zijn allebei ev of mv.
Slide 7 - Slide
Getalproef
Een zin kan in het enkelvoud (ev) of meervoud (mv) staan. Dit noemen we het getal van een zin. Je verandert de pv van enkelvoud naar meervoud. Het ond verandert mee.
bv:
de sporter rent hard (ev). --> rennen --> De sporters rennen hard. (mv)
De sporter is veranderd in sporters en dus is sporter het ond.
Geldt ook andersom, dus van mv naar ev.
de hond en de kat eten brokjes (mv)--> eet --> de hond eet brokjes (ev)
Slide 8 - Slide
Het onderwerp vinden
Het onderwerp vind je in de zin door de volgende vraag te stellen: wie/ wat + wwg? Het antwoord daarop is het ond.