5.4 Remmen en botsen

Hoofdstuk 5: Beweging
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Hoofdstuk 5: Beweging

Slide 1 - Slide

Programma
  • Doordenkers over snelheid

  • Paragraaf 5.4

  • Mogelijkheid tot het stellen van vragen

  • Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Leerdoelen
  • De leerlingen kunnen de Stopafstand uitrekenen.
  • De leerlingen weten welke zaken van invloed zijn op de remweg.
  • De leerlingen kunnen enkele veiligheidsaspecten noemen in de auto

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

De remweg
Vanaf het moment dat je langzamer gaat bewegen, gaat remmen, leg je nog wel een afstand af. Deze afstand noemen we de remweg. De remweg hangt af van 2 dingen:

  • De beginsnelheid: Hoe groter de snelheid, hoe langer de remweg.
  • De (totale) massa van de auto: Hoe groter de de masaa, hoe langer de remweg.
  • De remkracht: Hoe harder je op de rem trapt, hoe korter de remweg.

Slide 10 - Slide

Remweg
De remweg hangt enorm af van de snelheid waarmee je rijdt. 

Als de snelheid een aantal keer zo groot wordt, dan wordt de remweg dat aantal keer in het kwadraat keer zo groot. 

Slide 11 - Slide

Van welke factoren is (zijn) de remweg afhankelijk?
A
De snelheid
B
De massa van de auto
C
De reactie-tijd
D
Mist

Slide 12 - Quiz

bekijk de grafiek over de remweg.

uitspraak 1: wanneer jouw snelheid verdubbelt, dan verdubbelt ook jouw remweg.
uitspraak 2: de remweg bij een snelheid van 100 km/h is 60m
A
beide uitspraken zijn juist
B
beide uitspraken zijn onjuist
C
alleen uitspraak 1 is juist
D
alleen uitspraak 2 is juist

Slide 13 - Quiz

Hoe groot wordt de remweg wanneer de snelheid 2x zo groot wordt?
A
Blijft even groot
B
Die wordt 2x zo groot
C
Die wordt 4x zo groot
D
Die wordt 8x zo groot

Slide 14 - Quiz

Je fietst naar school met je vriend achterop.
Als je moet remmen, is je remweg KORTER dan wanneer je alleen op de fiets zit.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

een vrachtwagen rijdt in de regen met 22,2 m/s. hoe groot is zijn remweg?
A
24,5m
B
48m
C
50m
D
het goede antwoord staat er niet tussen

Slide 16 - Quiz

Als een auto 30 km/h rijdt is de remweg 8 m. Hoe groot is deze bij 90 km/h ?
A
24 m
B
32 m
C
72 m
D
90 m

Slide 17 - Quiz

0

Slide 18 - Video

Reactietijd en reactieafstand.
Niet alleen de remweg speelt een rol voor je stil staat. Maar voordat je gaat remmen moet je eerst nog reageren. Je ziet de auto voor jouw wel remmen, maar je moet je voet van het gaspadaal halen en de rem indrukken. De tijd dat dat duurt, noem je de reactietijd. In die tijd rijdt de auto natuurlijk gewoon door. De afstand die de auto dan aflegd noem je de reactieafstand.

Slide 19 - Slide

Stopafstand
Voordat je stil staat heb je dus je reactieafstand en je remweg. Samen bepalen ze hoever jij doorrijdt voor je stil staat, de stopafstand.

Slide 20 - Slide

Je hebt de reactieafstand, de remweg en de stopafstand. Welke formule klopt?
A
reactieafstand = remweg + stopafstand
B
remweg = reactieafstand + stopafstand
C
stopafstand = reactieafstand + remweg
D
remweg = reactieafstand-stopafstand

Slide 21 - Quiz

Gegeven: stopafstand = reactieafstand + remweg
Welke van deze drie afstanden verandert als de bestuurder flink gedronken heeft?
A
remweg + stopafstand
B
reactieafstand + stopafstand
C
alle afstanden
D
reactieafstand + remweg

Slide 22 - Quiz

Gegeven: stopafstand = reactieafstand + remweg

Op welke van deze drie afstanden heeft de toestand van het wegdek invloed?


A
Remweg + stopafstand
B
Op alle afstanden
C
Remweg + reactieafstand
D
Reactieafstand + Stopafstand

Slide 23 - Quiz

Jaro is moe en zijn reactietijd is daardoor een stuk langer dan normaal.
Wat gebeurt er dan met de reactieafstand, de remweg en de stopafstand?
A
De reactieafstand en de remweg worden langer; de stopafstand blijft gelijk.
B
De reactieafstand en de stopafstand worden langer; de remweg blijft gelijk.
C
De remweg en de stopafstand worden langer; de reactieafstand blijft gelijk.
D
De reactieafstand wordt langer; de remweg en de stopafstand blijven gelijk.

Slide 24 - Quiz

De reactieafstand is 25,8 m en de remweg is 36,8 m.
Hoe groot is de stopafstand?
A
11 meter
B
25,8 meter
C
36,8 meter
D
62,6 meter

Slide 25 - Quiz

Hoe noem je de afstand die een persoon aflegt in de 1,4 seconden die hij nodig heeft om op de rem te trappen?
A
Remweg
B
Reactieafstand
C
Stopafstand

Slide 26 - Quiz

Bekijk de s,t-diagram. hoe groot is de remweg van deze persoon?
A
5 meter
B
20 meter
C
25 meter
D
dat kun je niet zeggen

Slide 27 - Quiz

Marja ziet een verkeerslicht op oranje springen.
Zij gaat remmen 0,8 s nadat het licht op oranje springt.
Hoe heet de afstand die zij aflegt in die 0,8 s?
A
reactieafstand
B
remweg
C
stopafstand

Slide 28 - Quiz

Opdracht
Maak paragaaf 6.4
- Zorg dat je de uitleg nog een keer bekijkt als je er niet uitkomt. 
- Kijk de vragen na.  
- Veel fout? Noteer waar het fout ging (rekenwerk, nauwkeurigheid, lezen, niet begrepen) 
- Veel goed? Fijn! Doel voor deze week gehaald

Slide 29 - Slide