1TH Formuleren: verwijswoorden H5

DOEL


- Je kunt de juiste verwijswoorden gebruiken
formuleren: 
verwijswoorden
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

DOEL


- Je kunt de juiste verwijswoorden gebruiken
formuleren: 
verwijswoorden

Slide 1 - Slide

VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 2 - Slide

Is dat het meisje aan wie jij je boek gaf?
Aan wie verwijst naar:
________
A
dat
B
het meisje
C
je boek
D
jij

Slide 3 - Quiz

De poes van de buurvrouw is heel lief, die wil echt alleen maar spelen.
Die verwijst naar:
____
A
de poes
B
de poes van de buurvrouw
C
de buurvrouw
D
heel lief

Slide 4 - Quiz

De toneelvereniging zal haar voorstelling dit jaar in de Nobelaer geven.
Haar verwijst naar:
_____
A
De toneelvereniging
B
voorstelling
C
dit jaar
D
in de Nobelaer.

Slide 5 - Quiz

Het was vervelend dat ik in mijn vakantie kiespijn kreeg.
Het verwijst naar:
____
A
mijn vakantie
B
was vervelend
C
kiespijn
D
dat ik in mijn vakantie kiespijn kreeg

Slide 6 - Quiz

Verwijswoorden


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 7 - Slide

Verwijswoorden


vrouwelijke woorden: verwijs met zij of haar


mannelijke woorden: verwijs met hij of zijn


onzijdige woorden: verwijs met het of zijn

vrouwelijk / mannelijk / onzijdig
Als mijn tante komt logeren, neemt zij haar hondjes mee.
Ben gaat zwemmen en hij neemt zijn duikbril mee.
Het rugbyteam behaalde zijn eerste beker.

Slide 8 - Slide

Vul een passend verwijswoord in:
Suus bezocht haar opa en gaf ___ een tijdschrift.

Slide 9 - Open question

Vul een passend verwijswoord in:
Morgen kiest het verenigingsbestuur ___ nieuwe voorzitter.

Slide 10 - Open question

Vul een passend verwijswoord in:
Heb jij de adressen van alle honkbalteamleden? Wil je me ___ even e-mailen?

Slide 11 - Open question

Vul een passend verwijswoord in:
Het meisje ___ op de cover van de Yes staat, is de zus van mijn vriendin.

Slide 12 - Open question

Vul een passend verwijswoord in:
Waar is mijn mobieltje? Ik ben ___ al dagen kwijt.

Slide 13 - Open question

Vul een passend verwijswoord in:
In de studiewijzer staat de stof ___ jullie moeten leren voor het volgende proefwerk.

Slide 14 - Open question

Vul een passend verwijswoord in:
Jasper stelde zich voor aan de directrice en gaf ___ een hand.

Slide 15 - Open question

Heb jij ___ dat je moet maken al af?
A
de opdracht
B
het werkstuk

Slide 16 - Quiz

GELEERD?


- je kunt de juiste verwijswoorden gebruiken
formuleren: 
verwijswoorden

Slide 17 - Slide

Weektaak (dinsdag 1/3 af)
H4 blz 108
Maak opdracht 2, 3 en 5

Werkwoordspelling blz 234
Maak opdracht 11


Slide 18 - Slide