De- en het-woorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g
• Leerjaar 1

De- en het-woorden 

--> deze, die, dit, dat 

Wat weet je nog
van de vorige les over
de- en het-woorden?

Kies het juiste lidwoord:
Ralf eet ... hamburger op.

1. de
2. het

Marin gaat naar ... afspraak toe.

1. de
2. het

Froukje heeft ... bureau opgeruimd.

1. de
2. het

Wat doet Bert met ... schema?

1. de
2. het

David heeft ... bestelling ingepakt.

1. de
2. het

Hieke bewaart ... overzicht.

1. de
2. het

... vriendelijkheid is soms ver te zoeken in Nederland.

1. de
2. het

Kies de juiste woorden:
Ralf eet ... hamburger op.

1. deze/die
2. dit/dat

Marin gaat naar ... afspraak toe.

1. deze/die
2. dit/dat

Froukje heeft ... bureau opgeruimd.

1. deze/die
2. dit/dat

Wat doet Bert met ... schema?

1. deze/die
2. dit/dat

David heeft ... bestelling ingepakt.

1. deze/die
2. dit/dat

Hieke bewaart ... overzicht.

1. deze/die
2. dit/dat

... vriendelijkheid is soms ver te zoeken in Nederland.

1. deze/die
2. dit/dat

Weet jij nu al welke woorden bij elkaar horen?
De, het, deze, die, dit en dat?

De-woorden 

Het-woorden

deze/die

dit/dat

Om te onthouden:

Het --> dit, dit     [eindigen op een -t]
Het meisje, dit meisje, dat meisje 

De --> deze, die [eindigen op een -e]

De tafel, deze tafel, die tafel.

Dit noem je de ThEe-woorden ;)