1. ... kan ik in eigen, alledaagse taal uitleggen waarom ik me wel of niet kan inleven in (de situatie van) een personage.
2. ... kan ik verbanden leggen tussen de maatschappelijke context (de wereld buiten de tekst) en de roman Schuld (de wereld binnen de tekst) en maak hierbij gebruik van de begrippen ‘overeenkomst’ en ‘verschil’.
3. ... kan ik uitleggen in hoeverre ik vind dat Schuld past bij literatuur uit 21e eeuw, waarbij ik kan aangeven of het werk autobiografisch, fictie of non-fictie is en of ik het vind passen bij literatuur of lectuur.
OF
4. ... kan ik Ik kan uitleggen wat een tekst betekent en wat de auteur ermee wil zeggen door voorbeelden van thema’s, motto’s, motieven, opdrachten en titels die in de tekst voorkomen te geven.