LJ1- 2.2 over lezen deel 2 / LJ2 2.3 Gedicht

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: LJ1 2.2 over lezen - LJ2 2.3 Gedicht
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: LJ1 2.2 over lezen - LJ2 2.3 Gedicht
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
 LJ1: Pak je boek van Nederlands op tafel op bladzijde 68. 
 

LJ2: Lees de theorie op blz 69 en daarna het gedicht op blz 70. Maak daarna alvast een start met opdr 7. 

Huiswerk controle 

Slide 2 - Slide

2. Lesdoel
Aan het eind van deze les:
- weet je wat beoordelingswoorden zijn. 
- kun je beoordelingswoorden uitleggen. 



Leergebiedoverstijgende doelen:
Denkvermogen
- Weegt oplossingen tegen elkaar af
- Kiest beargumenteerd een oplossing

Slide 3 - Slide

3. Arrangementen + mini-check
Verdiept arrangement (8 gemiddeld of hoger): Niemand


Voor deze les is geen mini-check, iedereen doet mee met de instructie. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

5. Begeleid inoefenen
Uitleg van de opdrachten. 

Slide 8 - Slide

6. Zelfstandig werken LJ1
Je maakt zelfstandig opdracht 5 t/m 8 op blz 69/70.



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na.
Daarna pak je een boek en ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 9 - Slide

1. Lesopening LJ2
Pak je boek en je schrift van Nederlands en open je boek op blz 69. 


Slide 10 - Slide

2. Lesdoel
Aan het eind van deze les:
- weet je dat een gedicht een tekstsoort is;
- ken je drie kenmerken van een gedicht: opbouw, strofe en rijm;
- ken je vier vormen van bijzonder taalgebruik dat dichters inzetten, waaronder herhaling, opsomming, tegenstelling en overdrijving.

Leergebiedoverstijgende doelen:
Denkvermogen
- Weegt oplossingen tegen elkaar af
- Kiest beargumenteerd een oplossing

Slide 11 - Slide

3. Arrangementen + mini-check
Verdiept arrangement (8 gemiddeld of hoger): Niemand


Iedereen doet mee met de mini-check. 

Slide 12 - Slide

Moet een gedicht altijd rijmen?
A
nee
B
soms
C
ja

Slide 13 - Quiz

Herhaling =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker genoemd, maar net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Slide 14 - Quiz

Tegenstelling =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Slide 15 - Quiz

Overdrijving =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Slide 16 - Quiz

Wie maakt wat? 
Had je 3 van de 4 vragen van de mini-check goed? Dan mag je zelfstandig aan het werk. 
Je maakt opdracht 2 t/m 4 op blz 66/67


De rest doet mee met de instructie. 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Gedicht 
  • Een gedicht is verdeeld in versregels, die meestal in het   midden van de bladzijde zijn gecentreerd.
  • Regels staan in groepjes bij elkaar --> strofe
  • Soms komt er rijm in voor. 

Slide 19 - Slide

Bijzonder taalgebruik 
  • Herhaling: de woorden worden herhaald of er wordt  hetzelfde gezegd. Vaak op verschillende manieren.
  • Opsomming: een aantal dingen wordt achter elkaar gezet.
  • Tegenstelling: zaken worden tegenover elkaar gezet, hierdoor worden de verschillen duidelijk.
  • Overdrijving: iets wordt erger of groter gemaakt dan het is werkelijkheid is. Het wordt overdreven.

Slide 20 - Slide

5. Begeleid inoefenen
Geen of maar 1 vraag goed bij de mini-check -->
Dan bespreken we samen opdracht 7

Slide 21 - Slide

6. Zelfstandig werken LJ2
LJ 1 - Je maakt zelfstandig opdracht 5 t/m 8 op blz 69/70.
LJ 2 - Je maakt zelfstandig opdracht 7 en 8 op blz. 69/70.


Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na.
Daarna pak je een boek en ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 22 - Slide

7. Evaluatie LJ1
Hoe ging de les?
Zijn er nog opdrachten waar je moeite mee hebt?


Lesdoel:
- weet je wat beoordelingswoorden zijn?
- kun je beoordelingswoorden uitleggen?


Slide 23 - Slide

7. Evaluatie LJ2
Hoe ging de les?
Heb je nog vragen of vind je nog iets lastig? 


Lesdoelen:
- weet je dat een gedicht een tekstsoort is?
- ken je drie kenmerken van een gedicht: opbouw, strofe en rijm?
- ken je vier vormen van bijzonder taalgebruik dat dichters inzetten, waaronder herhaling, opsomming, tegenstelling en overdrijving?

Slide 24 - Slide

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk LJ1: 
Dinsdag 8 november
2.2 opdracht 5 t/m 8

Huiswerk LJ2: 
Dinsdag 8 november
2.3 opdracht 7 en 8
Toetsen LJ1: 
Geen



Toetsen LJ2: 
Geen

Slide 25 - Slide