Werkwoorden hoe zit het ook al weer

tegenwoordige en verleden tijd
1 / 32
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

tegenwoordige en verleden tijd

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Tegenwoordige en verleden tijd
Alles wat er nu gebeurt, noemen we de tegenwoordige tijd. 
Alles wat er al is gebeurd, noemen we de verleden tijd. 

Als je de tijd in de zin verandert, verandert er één werkwoord in de zin: de persoonsvorm.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

De auto strandt langs de snelweg.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 5 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

(drinken) jij graag thee?
A
drink
B
drinkt

Slide 6 - Quiz

tegenwoordige tijd
verleden tijd
Vliegtuigen waren er niet altijd. 
Ze zijn er nog maar honderd jaar.
De eerste vlucht was geen succes. 
Nu zijn er straaljagers. 

Slide 7 - Drag question

1. Vroeger had niemand een computer.
2. Nu heeft iedereen een computer.

Welke zin staat in de tegenwoordige tijd?
A
1
B
2
C
1 en 2
D
Geen van beide

Slide 8 - Quiz

1. Ik zie aan de werkwoorden in welke tijd de zin staat.
2. Ik zie aan het onderwerp in welke tijd de zin staat.
Welke zin is waar?
A
1
B
2
C
1 en 2
D
Geen van beide

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Video

tegenwoordige tijd
verleden tijd
kreeg
bestond
schrijf
schreef 
lees
vroeg
snuif
schijn
rook

Slide 11 - Drag question

goed 
fout
schijnde
dacht
ruikte
schreef 
schrijfde
vroeg
vraagde 
scheen
rook
denkte

Slide 12 - Drag question

Vul de verleden tijd in.
Ik ...... wel 10 minuten. (fietsen)

Slide 13 - Open question

Verleden Tijd
Mijn vader ........ het glas op tafel.
A
zet
B
zette

Slide 14 - Quiz

Verleden Tijd
De jongens ....... hun tante
A
bezochten
B
bezochte
C
bezochtten

Slide 15 - Quiz

tegenwoordige tijd        
ik verbrand
hij verbrandt
wij verbranden



voltooid deelwoord
Ik ben verbrand



verleden tijd
ik verbrandde
hij verbrandde
wij verbrandden


bijvoeglijk voltooid deelwoord
De verbrande man

Slide 16 - Slide

voltooid deelwoord
Sterke werkwoorden

lopen -  liepen - heb gelopen
nemen - namen - heb genomen
verkopen - verkochten - heb verkocht



Slide 17 - Slide

voltooid deelwoord
Zwakke werkwoorden

bellen - belden - heb gebeld
poetsen - poetsten - heeft gepoetst
koken - kookten - heeft gekookt



Slide 18 - Slide

werkwoord: veranderen
Hij heeft zijn wachtwoord .........

Slide 19 - Open question

werkwoord: missen
Zij heeft haar vliegtuig .........

Slide 20 - Open question

werkwoord: maken
Wij hebben een mooie fietstocht .........

Slide 21 - Open question

werkwoord: zingen
Zij heeft een prachtig lied .........

Slide 22 - Open question

maak het rijtje af
ik loop - jij loopt - wij lopen - ik heb..... .........

Slide 23 - Open question

Het voltooid deelwoord van
aarzelen

Slide 24 - Open question

Voltooid deelwoord 
        t
Voltooid deelwoord 
         d
verfilmen
ondertekenen
beantwoorden
pesten
zetten
beslissen
verslikken

Slide 25 - Drag question

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Slide 26 - Slide

Mats heeft het cadeau ingepakt.

Mats geeft het ingepakte cadeau aan de juf.

Slide 27 - Slide

Wij hebben de wedstrijd gewonnen.



Wij hebben de tekening betaald.
De ........... wedstrijd.




De ......... rekening.

Slide 28 - Slide

Stappenplan

Slide 29 - Slide

beschermen
In de dierentuin leven ... dieren
A
beschermde
B
beschermdde

Slide 30 - Quiz

aanraken
De ... damsteen moet je verzetten
A
aangeraaktte
B
aangeraakdde
C
aangeraakte
D
aangeraakde

Slide 31 - Quiz

Aan het werk


Parkeerweek 1
Parkeerweekdictee werkwoorden


Slide 32 - Slide