oefentoets interbellum vwo

Interbellum
1 / 34
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Interbellum

Slide 1 - Slide

Waarop is de naam fascisme gebaseerd?
A
De naam van een Romeinse roedebundel
B
De naam van een Romeinse senator
C
De naam van Italië in de oudheid
D
De naam van de Romeinse senaat.

Slide 2 - Quiz

Wie legde de basis voor het fascisme?
A
Mussert
B
Franco
C
Hitler
D
Mussolini

Slide 3 - Quiz

Wat hoort niet thuis bij het fascisme?
A
liefde voor verstand
B
liefde voor de leider
C
liefde voor de moeder
D
liefde voor geweld

Slide 4 - Quiz

Wat was niet de reden van het fascisme?
A
vrede van Versailles
B
teleurstelling in democratie
C
teleurstelling in de economie na de oorlog
D
teleurstelling in de Volkenbond

Slide 5 - Quiz

Welk kenmerk van fascisme zie je op de afbeelding?
A
mensen zijn ongelijk
B
nationalisme
C
leidersprincipe
D
rassen ongelijkheid

Slide 6 - Quiz

Welk kenmerk van fascisme?
A
gevoel gaat boven verstand
B
nationalisme
C
mensen zijn ongelijk
D
verheerlijking van geweld

Slide 7 - Quiz

Fascisme of nationaal-socialisme?
A
fascisme: mensen zijn ongelijk
B
fascisme: leidersbeginsel
C
Nationaal- socialisme: antisemitisme
D
Nationaal-socialisme: er staat Duitse tekst op

Slide 8 - Quiz

Kenmerk?
A
fascisme: nationalisme
B
fascisme: levensruimte
C
nationaal- socialisme: nationalisme
D
nationaal- socialisme: levensruimte

Slide 9 - Quiz

Wat was het Verdrag van Versailles?
A
Een verdrag dat gesloten werd in 1919
B
Een nieuwe grondwet in Frankrijk
C
Een wapenstilstand tussen Duitsland en Engeland
D
Een verdrag dat werd gesloten na de Tweede Wereldoorlog

Slide 10 - Quiz

Hoe heette Duitsland na de Eerste Wereldoorlog
A
Duitse Keizerrijk
B
Republiek van Berlijn
C
Koninkrijk Duitsland
D
Republiek van Weimar

Slide 11 - Quiz

Wat was de bierkellerputsch
A
communistische revolutie
B
staatsgreep van Mussolini
C
staatsgreep van de nazi's
D
schoonmaken van de bierkelder

Slide 12 - Quiz

Bij welk begrip past deze foto goed?
A
Hyperinflatie
B
Staatsgreep
C
Demilitarisatie
D
Dolkstootlegende

Slide 13 - Quiz

Wat was het doel van het Dawes plan
A
Eerste Wereldoorlog beëindigen
B
Duitsland en Frankrijk geld lenen.
C
Beurscrisis beëindigen
D
Duitse economie en Amerikaanse handel bevorderen

Slide 14 - Quiz

Wanneer was de beurskrach
A
1929
B
1925
C
1933
D
1919

Slide 15 - Quiz

Wat is een van de oorzaken van de Beurskrach?
A
Duitsland heeft te grote schulden
B
Amerikanen lenen te veel
C
Amerikanen verkopen massaal hun aandelen
D
Amerikanen kochten massaal aandelen

Slide 16 - Quiz

Welke hoort niet bij Mussolini?
A
Geweld is goed
B
Democratie is slecht
C
Joden zijn slecht
D
Nationalisme is belangrijk

Slide 17 - Quiz

De knokploeg en de beveiliging van de NSDAP worden ... genoemd.
A
Gestapo
B
SA
C
SS
D
Hitlerjugend

Slide 18 - Quiz

Hitler vond dat de Untermenschen meer rechten moesten hebben
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Welk onderdeel van het nazisme is niet per definitie ook fascistisch?
A
Geweld is goed
B
Er is één sterke leider
C
Jodenhaat
D
Democratie is onzin

Slide 20 - Quiz

De lijfwacht van Hitler/leger wordt ... genoemd.
A
NSB
B
SA
C
SS
D
VS

Slide 21 - Quiz

Wanneer werd Hitler kanselier
A
1933
B
1929
C
1922
D
1932

Slide 22 - Quiz

Uit welke groep komt de dolkstootlegende?
A
leger
B
communisten
C
katholieken
D
conservatieven

Slide 23 - Quiz

Wat gebeurde er niet in het jaar 1923
A
spartakusopstand
B
Dawesplan
C
mislukte staatsgreep Hitler
D
hyperinflatie

Slide 24 - Quiz

Wat houdt het Dawesplan in?
A
Duitsland krijgt lening van VS voor o.a. herstelbetalingen
B
Duitsland begint weer met het betalen van herstelbetalingen
C
Frankrijk en Engeland verlagen de herstelbetalingen
D
Frankrijk en Engeland geven Duitsland uitstel van de herstelbetalingen

Slide 25 - Quiz

Wat klopt niet? Waarom groeit in het jaar 1929 de NSDAP?
A
economische crisis
B
goed gebruik van moderne media door NSDAP
C
Mein Kampf was een populair boek
D
Massabijeenkomsten van NSDAP

Slide 26 - Quiz

Wat betekent het woord NSDAP
A
nationaal socialistische Duitse arbeiderspartij
B
nationaal socialistische democratische partij
C
nationaal socialistische Duitse Algemene partij
D
nationaal socialistische Duitse arische partij

Slide 27 - Quiz

4 manieren hoe Hitler aan de macht kwam. Welke is niet legaal?
A
door verkiezingen
B
door de machtigingswet
C
doordat conservatieven met hem willen samenwerken
D
doordat communistische parlementsleden gevangen zitten

Slide 28 - Quiz

Op welke 2 manieren zorgt de NSDAP voor gelijkschakeling?
A
alle Duitse staatsburgers moeten lid worden van nationaal-socialistische verenigingen, en onderwijs en media.
B
Neurenbergerwetten en het ministerie van Volksvoorlichting en propaganda
C
iedereen moet lid worden van nationaal-socialistische verenigingen en onderwijs en media
D
Door het inzetten van SA en SS

Slide 29 - Quiz

Wanneer wordt de Hitlerjugend verplicht?
A
1929
B
1933
C
1936
D
1939

Slide 30 - Quiz

In Duitsland was weinig verzet, wat is fout?
A
bijna iedereen stond achter Hitler
B
De kerk verbood dat
C
angst voor de Sicherheitspolizei
D
men wilde geen landverrader zijn

Slide 31 - Quiz

Waarom krijgt president Hoover de crisis niet onder controle? Wat probeert hij?
A
Hij doet niets
B
Hij geeft teveel geld uit
C
Hij leent veel geld

Slide 32 - Quiz

Wat houdt de New Deal in?
A
Mensen uit de V.S. mogen alleen dingen kopen uit de V.S.
B
Arme mensen moeten werken voor de overheid
C
Mensen uit de huizen zetten
D
Veel mensen naar het buitenland sturen

Slide 33 - Quiz

Hoe kan een wereldcrisis ontstaan?
A
Door de handel in Europa
B
Oorlog
C
Door de koloniën
D
Door de leningen van de V.S. en handel met hen

Slide 34 - Quiz