h3 betrekkelijk en vragend vnw

H3 jeudi 4 juin 2020
Betrekkelijk voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
formatieve toets werkwoorden vlgd week
1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H3 jeudi 4 juin 2020
Betrekkelijk voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
formatieve toets werkwoorden vlgd week

Slide 1 - Slide

Het betrekkelijk voornaamwoord: 
qui en que 
Wat is een betrekkelijk voornaamwoord?
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een zelfstandig naamwoord of zinsdeel uit  de hoofdzin. Een betrekkelijk voornaamwoord staat altijd aan het begin van een bijzin 

In het Nederlands is de vertaling 'die' of 'dat'. 






Slide 2 - Slide

qui en que
Als het betrekkelijk voornaamwoord het ONDERWERP vervangt, dan gebruik je QUI
Als het betrekkelijk voornaamwoord het LIJDEND VOORWERP  vervangt, dan gebruik je QUE/QU'



Slide 3 - Slide

Exemples
L'homme parle. L'homme s'appelle Marc
L'homme qui parle s'appelle Marc.

Je
vois l'homme. L'homme s'appelle Marc
L' homme que je vois, s'appelle Marc.

Slide 4 - Slide

Exemples:
C'est le professeur ........ donne beaucoup de devoirs.
Het onderwerp van de hoofdzin is "le professeur". 
Ik vul hier in: QUI
C'est le professeur ...... les élèves aiment beaucoup.
Het onderwerp van de hoofdzin is niet "le professeur" maar "les élèves:. 
 Ik vul hier in:  QUE

Slide 5 - Slide

Exemples
L'acteur qui joue dans ce film est mon acteur préféré.
Le prof qui a écrit cette lettre est très gentil.
C'est ma mère qui a fait ce gâteau. 
Le portable que j'ai acheté la semaine dernière, ne marche plus.
Le pantalon que je voulais acheter, était trop cher.
Au magasin, j'ai vu une robe que j'aime beaucoup.




Slide 6 - Slide

Het betrekkelijk voornaamwoord 'dont'
DONT is een betrekkelijk voornaamwoord dat hoort bij een werkwoord dat het voorzetsel 'DE' heeft. 
bv:
parler de = praten over
avoir peur de = bang zijn voor
avoir besoin de = nodig hebben
tomber amoureux de = verliefd worden op





Slide 7 - Slide

Exemples
On a besoin d'argent pour acheter un scooter.
L'argent dont on a besoin pour acheter un scooter. 

J'ai envie d' un gâteau 
Le gâteau dont j'ai envie est dans la vitrine. 

J'ai peur d'un homme. L'homme dont j'ai peur est parti.

Slide 8 - Slide

Zijn jullie er klaar voor?
Log in met de code en speel mee!

Slide 9 - Slide

qui of que?
Il a fait un voyage ..... est intéressant.
A
qui
B
que

Slide 10 - Quiz

qui of que?
C'est un ami ... m'a aidé beaucoup.
A
qui
B
que

Slide 11 - Quiz

qui of que?
Est-ce que tu peux me donner le livre .... tu as acheté?

A
qui
B
que

Slide 12 - Quiz

J'ai besoin de ce livre.
C'est un livre .......j'ai besoin.
A
qu'
B
que
C
dont
D
qui

Slide 13 - Quiz

Meghan Markle ...... le prince Harry est tombé amoureux, est une actrice américaine.
A
qui
B
dont

Slide 14 - Quiz

Voici la recette .... je t'ai souvent parlé.
A
qui
B
que
C
qu'
D
dont

Slide 15 - Quiz

C'est un client .... prend très souvent le plat du jour.
A
qui
B
que
C
qu'
D
dont

Slide 16 - Quiz

La monnaie .... il nous rend n'est pas suffisante.
A
qui
B
que
C
qu'
D
dont

Slide 17 - Quiz

bijvoeglijke vragende voornaamwoorden
De bijvoeglijke vragende vnw quel/quels/quelle/quelles staan meestal voor het ZN en passen zich aan aan het zn waar ze bij horen.
Quel livre- welk boek? (le livre)
quelle voiture- welke auto (la voiture)
quels livres- welke boeken
quelles voitures- welke auto's

Slide 18 - Slide

zelfstandig gebruikte vragend voornaamwoorden  

passen zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen; 
Lequel de ces livres est à toi                            - welke van deze boeken is van jou
Laquelle de ces voitures est la plus belle- welke van deze auto's is het mooist
Il a acheté deux livres. Lesquels?                - hij heeft 2 boeken gekocht. Welke?
J'ai mangé deux pizzas! Lesquelles?       - ik heb 2 pizza's gegeten! Welke?

Slide 19 - Slide

Pour aller à Paris je vais prendre la voiture.
........................?
A
lequel
B
laquelle
C
lesquels
D
lesquelles

Slide 20 - Quiz

J'ai vu un papillon. ...........?
A
lequel
B
laquelle
C
lesquels
D
lesquelles

Slide 21 - Quiz

formatieve toets volgende week
- via lessonup (met beperkte invultijd)
- de werkwoorden die je niet zelf in hebt gevuld leer je FN
-de werkwoorden die zelf hebt ingevuld moet je kunnen vervoegen
- scores 

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide