TOETS TREDE 8

• Spaans
• Middelbare school
• vmbo t, mavo
• Leerjaar 3

OEFEN TOETS AFSLUITING TREDE 8

Welk werkwoord is een wederkerend werkwoord?

1. he trabajado
2. estoy cantando
3. afeitarse
4. hablar

Hoe zeg je "ik sta op" in het Spaans.

1. te levantas
2. levanto
3. se levanta
4. me levanto

Vul de juiste vorm in:
despertarse :
Yo ........................a las 8.

1. me despierto
2. te despiertas
3. se despierto
4. te despierto

Vul de juiste vorm in:
Paco y yo .................... en la escuala

1. se aburre
2. nos aburrimos
3. vos aburrís
4. se aburren

Hoe zeg je dat je iets VAAK doet?
...................voy al teatro con mi madre

1. a menudo
2. nunca
3. a veces

Los lunes SIEMPRE tengo clases de música

1. Je hebt soms op maandag muziekles
2. Je hebt regelmatig op maandag muziekles
3. Je hebt elke maandag muziekles
4. Je hebt elke 2 weken op maandag muziekles

DE VEZ EN CUANDO almorzamos en un restaurante

1. We lunchen regelmatig in een restaurant
2. We lunchen vaak in een restaurant
3. We lunchen nooit in een restaurant
4. We lunchen soms in een restaurant

Vertaal:
Mañana voy al cine con mi amigo Pedro

El fin de semana voy a visitar a mis padres

In welke zin staat een gebiedende wijs?

1. ¿ Vais a casa?
2. ¡ Vete a casa!
3. Voy a casa.

beber (tú)
Gebiedende wijs

1. bebes
2. bebe
3. bebas
4. beba

! Pregunta el camino!
Je zegt dit tegen:

1. Je vriend Paco
2. Jouw vrienden Paco en Juan
3. De heer García

Wat betekent:
! Ten cuidado ! :

1. Ben voorzichting!
2. Drink je melk op!
3. Kom naar huis!
4. Ga naar huis!

VOCABULARIO

Geef de juiste vertaling van de Spaanse Woorden 

almorzar

1. ontbijten
2. dineren
3. lunchen
4. drinken

el hábito

1. de gewoonte
2. de vraag
3. de auto
4. het huis

lavarse

1. opstaan
2. zich wassen
3. ontbijten
4. zich scheren

ponerse la ropa

1. zich vergissen
2. zich aankleden
3. zich scheren
4. zich vervelen

maquillarse

1. zich scheren
2. zich vergissen
3. zich opmaken
4. ontbijten

el fin de semana

1. volgende week
2. deze week
3. overmorgen
4. weekend

! Pon tus cosas en la mesa!

1. Ruim je spullen op!
2. Zet je spullen in de kast!
3. Zet je spullen op tafel!
4. Zet je spullen buiten!

!Haz lo que quieras!

1. Doe wat je wil!
2. Luister naar mij!
3. Doe wat ik zeg!
4. Luister naar je ouders!

en voz alta

1. zachtjes
2. hardop
3. fluisteren
4. schreeuwen

el corazón

1. de neus
2. de mond
3. de ogen
4. het hart

la cena

1. het ontbijt
2. het avondeten
3. de lunch
4. het diner

el periódico

1. het boek
2. het tijdschrift
3. de krant
4. de film

despedirse

1. afscheid nemen
2. begroeten
3. zich scheren
4. zich noemen

volver

1. weg gaan
2. terug keren
3. omkeren
4. vliegen