Alle tekstverbanden quiz

Quiz tekstverbanden
Alle soorten door elkaar
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Quiz tekstverbanden
Alle soorten door elkaar

Slide 1 - Slide

Mijn broertje eet graag pannenkoeken, pizza's en hamburgers. Tekstverband?
A
Oorzakelijk tekstverband
B
Concluderend tekstverband
C
Vergelijkend tekstverband
D
Opsommend tekstverband

Slide 2 - Quiz

Welk signaalwoord hoort NIET bij het vergelijkend tekstverband?
A
zoals
B
zowel ..als
C
evenals
D
net als

Slide 3 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het concluderend verband?
A
ten eerste
B
toen
C
al met al
D
om te beginnen

Slide 4 - Quiz

Welk tekstverband gebruik je om dingen achter elkaar op te noemen?
A
Concluderend tekstverband
B
Toelichtend tekstverband
C
Opsommend tekstverband
D
Chronologisch tekstverband

Slide 5 - Quiz

Hij is even groot als ik.
tekstverband?
A
Oorzakelijk tekstverband
B
Vergelijkend tekstverband
C
Redengevend tekstverband
D
Concluderend tekstverband

Slide 6 - Quiz

Ik ga lopend naar school. Het is namelijk te glad om te fietsen. Tekstverband?
A
Concluderend tekstverband
B
Oorzakelijk tekstverband
C
Vergelijkend tekstverband
D
Redengevend tekstverband

Slide 7 - Quiz

Welk verband staat in de volgende zinnen:
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op de receptie.
A
redengevend tekstverband
B
chronologisch tekstverband
C
concluderend tekstverband
D
oorzakelijk tekstverband

Slide 8 - Quiz

Snel pakte ik mijn rekenmachine waarmee in ongemerkt de som razendsnel uitrekende. Tekstverband?
A
oorzaak - gevolg
B
Redengevend
C
Toelichtend
D
middel - doel

Slide 9 - Quiz

Wat is het signaalwoord voor een voorwaardelijk verband in deze zin:
Als jij aardig tegen mij bent, zal ik dat ook tegen jou zijn.
A
als
B
zijn
C
ook
D
mij

Slide 10 - Quiz

Welk verband vind je in de volgende zin?

Voor het proefwerk geschiedenis had ik een slecht cijfer, omdat ik er te weinig voor geleerd had.
A
concluderend
B
redengevend
C
oorzakelijk
D
vergelijkend

Slide 11 - Quiz

Welk verband vind je in de volgende zin?

Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet kon doorgaan.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband (oorzaak-gevolg)
D
vergelijkend verband

Slide 12 - Quiz

Wat is het signaalwoord in deze zin:
In de lente bloeien veel bloemen, zoals de narcis, de tulp en de hyacint.
A
in
B
lente
C
veel
D
zoals

Slide 13 - Quiz

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Ze heeft een nieuwe wekker gekregen, want ze komt vaak te laat.
A
want
B
altijd
C
uit
D
voor

Slide 14 - Quiz

Welk verband zie je in de volgende zin:
Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
A
tegenstellend tekstverband
B
chronologisch tekstverband
C
toelichtend tekstverband
D
vergelijkend tekstverband

Slide 15 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij deze signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, denk aan, neem nou..
A
Concluderend verband
B
Chronologisch verband
C
Vergelijkend verband
D
Toelichtend verband

Slide 16 - Quiz

Dat was het dan! 

Slide 17 - Slide