week 4

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • repaso los (pronombres)posesivos pospuestos 
  • Vocabulario
  • repaso pretérito perfecto
  •  Persecución en Madrid
  • Dictado
semana 4
1 / 25
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • repaso los (pronombres)posesivos pospuestos 
  • Vocabulario
  • repaso pretérito perfecto
  •  Persecución en Madrid
  • Dictado
semana 4

Slide 1 - Slide

Leerdoelen

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog van
(beklemtoonde) bezittelijke
voornaamwoorden?

Slide 3 - Mind map

Bezittelijk vnw.

Slide 4 - Slide

Beklemtoonde bezittelijke voornaamwoorden
  • De bezittelijke voornaamwoorden staan altijd voor het zelfstandig naamwoord.
 Vb: Estos son mis zapatos. (Dit zijn mijn schoenen.)
De beklemtoonde bezittelijke voornaamwoorden staan achter het zelfstandig naamwoord en worden gebruikt om meer nadruk op de bezitter te leggen.
Vb: Eso no fue idea mía. (Dat was niet míjn idee/dat was geen idee van mij.)
De beklemtoonde bezittelijke voornaamwoorden kunnen ook zelfstandig gebruikt worden. De betekenis is dan “van mij, van jou, etc…..”
Vb: Es un error tuyo. (Het is een fout van jou.) ¿Mío? (van mij?) Sí, tuyo. (Ja, van jou.)
Er kan ook een lidwoord voor komen te staan. De betekenis is dan “de mijne, de jouwe, etc…..)
  Vb: ¿Son tuyos estos libros? – No, los míos están en la clase. (Zijn deze boeken van jou? Nee, de mijne liggen in het lokaal.)


Slide 5 - Slide

Beklemtoond bez. vnw.

Slide 6 - Slide

A practicar
  1. Este cuaderno  es ________ (van jullie).
  2. Esta casa es ___________ (van ons)
  3. Este coche es __________ (van mij)
  4. Este es el ____________ (de jouwe)
  5. Estos chicles son ________ (van haar)
  6. Estas cosas son las _________ (de mijne)
  7. Estos dulces son _______ (van hen)

Slide 7 - Slide

Woordenlijst 3.5 dagelijkse bezigheden

Slide 8 - Slide

ducharse
peinarse
vestirse
preparar la mochila para el cole
desayunar
comer
hacer los deberes
acostarse
levantarse

Slide 9 - Drag question

¿Qué actividad es?
A
Ir de tiendas
B
Hacer los deberes
C
Hacer la cama
D
Ir al colegio

Slide 10 - Quiz

Identifica la actividad que esta persona va a hacer este fin de semana.
El futuro simple
Eschucha
A
B
C
D

Slide 11 - Quiz

Identifica la actividad que esta persona va a hacer este fin de semana.
El futuro simple
Eschucha
A
B
C
D

Slide 12 - Quiz

Leerdoelen

Slide 13 - Slide

Wat weet je nog van
de pretérito perfecto?

Slide 14 - Mind map

El pretérito perfecto.
Welke hulpwerkwoorden voor de voltooide tijd ken je in het Nederlands?
haber
(yo)
(tú) 
(él/ella/ud) 
(nosotros) 
(vosotros) 
(ellos/ellas/uds.) 
hebben, zijn
voltooid deelwoord
hablar --> hablado
comer --> comido
vivir --> vivido
he
has
ha
hemos
habéis
han

Slide 15 - Slide

  • Tussen de vorm van haber en het voltooid deelwoord mag niets komen te staan!
  • Persoonlijke voornaamwoorden staan voor de vorm van haber:
    vb: me he levantado temprano. - Ik ben vroeg opgestaan.
    vb: Lo ha comprado José. - Die heeft José gekocht. 

Slide 16 - Slide

onregelmatige vormen 
abrir
descubrir
hacer
poner
ver
decir
escribir
ir
ser
volver
morir
romper
pretérito perfecto
abierto
descubierto
hecho
puesto
visto
dicho
escrito
ido
sido
vuelto
muerto
roto

Slide 17 - Slide

¿Qué has hecho? BINGO

Slide 18 - Slide

BINGO ¿Has ...... alguna vez?
  • Je krijgt een bingo kaart.
  • De docent stelt 1 van de vragen. Heb je de vraag en kun je hier een mooie zin mee maken? Schrijf die op in je schrift en kruis de vraag op je bingokaart aan.
  • Heb je van een rijtje horizontaal of verticaal alle vragen aangekruist dan heb je bingo.
Voorbeeld: ¿Has hablado chino alguna vez?
                       - Sí , he hablado chino alguna vez OF
                       - No, no he hablado chino nunca

Slide 19 - Slide

¿Qué has hecho?
  1. Deze ochtend heb ik ontbeten en huiswerk gemaakt.
  2. Dit weekend heb ik  een vriend gebeld en ben ik uit geweest met vrienden.
  3. Deze week heb ik geappt en uitgerust.
  4. De laatste tijd heb ik gesport en gegamed.
  5. Vandaag heb ik tanden gepoetst en haren gekamd.
  6. Vanavond heb ik mijn rugzak klaargemaakt en voor school en ben ik naar bed gegaan.  

Slide 20 - Slide

Leerdoelen
woordjes 
1.1, 1.3, 3.5

Slide 21 - Slide

Persecución en Madrid
Vamos a leer página 18-20

Persecución en Madrid

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video

Slide 25 - Slide