Herhaling woordsoorten (1.8 en 2.8)

Beste leerling
Deze LessonUp biedt een herhaling van de stof die we in de lessen hebben besproken. Ook heb je met de stof geoefend door het maken van opdrachten. Het belangrijkste is: nakijken en verbeteren. Begrijp je waarom het het juiste antwoord is? Stel je vragen als dat niet zo is. Deze LessonUp is geen vervanging van je leerwerkboek en je gemaakte opdrachten, maar een hulpmiddel. Succes.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Beste leerling
Deze LessonUp biedt een herhaling van de stof die we in de lessen hebben besproken. Ook heb je met de stof geoefend door het maken van opdrachten. Het belangrijkste is: nakijken en verbeteren. Begrijp je waarom het het juiste antwoord is? Stel je vragen als dat niet zo is. Deze LessonUp is geen vervanging van je leerwerkboek en je gemaakte opdrachten, maar een hulpmiddel. Succes.

Slide 1 - Slide

1.8 Leerdoelen
Herhalen woordsoorten
  • leer ook het overzicht woordsoorten leerjaar 1 zoals staat in de bijlage van de studiewijzer bij de toetsstof
  • werkwoorden: hulpwerkwoord / zelfstandig werkwoord
  • vragend voornaamwoord
  • aanwijzend voornaamwoord

Slide 2 - Slide

zelfstandig werkwoord
- geeft in een zin de handeling aan, wat doet het onderwerp?
- is dus het belangrijkste werkwoord. 
- staat altijd maar één keer in een zin met 1 persoonsvorm.
- komt alleen voor bij het werkwoordelijk gezegde.

Hij fietst naar school.

Slide 3 - Slide

hulpwerkwoord
- De hulpwerkwoorden geven geen handeling aan in de zin. 
- Er kunnen meerdere hulpwerkwoorden in een zin staan, maar er kan ook géén hulpwerkwoord in een zin staan.
- Hulpwerkwoord staat nooit alleen in een zin => helpt.

Hij is naar school gefietst.

Slide 4 - Slide

Stappenplan soorten ww
  1. Onderstreep alle ww in de zin.
  2. Zet de zin in andere tijd => pv markeren.
  3. Zoek per zin belangrijkste ww => zww (doen) 
  4. Zijn er meer werkwoorden? => hww 
Pas toe op onderstaande zinnen.
Ik ga met de bus, want ik kan niet fietsen.
Hij zou zijn fiets moeten gaan schoonmaken.

Slide 5 - Slide

1. Ik ga met de bus, 
want ik kan niet fietsen.
2. Ik ga (ging) met de bus,
want ik kan (kon) niet fietsen.
3. Ik ga met de bus: ga = zww
ik kan niet fietsen: fietsen = zww
4. kan uit 2e deel zin = hww

Hier zijn het dus 2 aan elkaar geplakte zinnen, want twee pv's.
Dus als aparte zin behandelen.
 

1. Hij zou zijn fiets moeten gaan schoonmaken.
2. Hij zou(zal) zijn fiets moeten gaan schoonmaken.
3. belangrijkste = schoonmaken = zww
4. rest is hww = zou moeten gaan

Slide 6 - Slide

Vragend voornaamwoord (vrv)
Er zijn vier vragende voornaamwoorden:
wie, wat, welk(e), wat voor (een).
Deze vier moet je dus gewoon uit je hoofd leren :)

Vragende voornaamwoorden staan meestal aan het begin van een vraag. 

Slide 7 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
DIE en DEZE
wijst naar 'de' woorden

DIT en DAT 
wijst naar 'het'woorden

Zulk, zo'n, dergelijke (beetje ouderwets, maar horen erbij

Slide 8 - Slide

2.8 Leerdoelen
  • wederkerend voornaamwoord (met wederkerend ww)
  • wederkerig voornaamwoord
  • telwoorden 

Slide 9 - Slide

Wederkerend werkwoord (wkww) p. 138
  • Wederkerend werkwoord is een werkwoord waar 'zich' bij de infinitief hoort. Bijvoorbeeld: zich gedragen, zich schamen.
  • Zich = wederkerend voornaamwoord (wvn)
  • Dat deel hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde.
  • Let op! Wederkerend voornaamwoord heeft verschillende vormen........

Slide 10 - Slide

Vormen wederkerend voornaamwoord
Ik schaam me
Jij wast je
U vergist zich
Hij/zij/het gedraagt zich
Wij schamen ons
Jullie wassen je
Zij vergissen zich
Wederkerend voornaamwoord past zich aan het onderwerp aan.
Weet je het niet?
Gebruik Piet!

Slide 11 - Slide

wederkerend (wvn) en wederkerig (wvg)  voornaamwoord
Ik schaam me
Jij wast je
U vergist zich
Hij/zij/het gedraagt zich
Wij schamen ons
Jullie wassen je
Zij vergissen zich
Wederkerig voornaamwoord is er maar 1: elkaar/elkaars.

We zien elkaar volgende week.
Op de toets wordt er niet gevraagd naar het wkww. Alleen naar wvn en wvg.

Slide 12 - Slide


Hoofdtelwoorden (htw)
 => hoeveelheid.

Ik heb er....
  • drie
  • zevenhonderd
  • veel
  • (een) paar

Rangtelwoorden (rtw)
=> rangorde

Ik sta als .... in de rij.
  • eerste
  • zesde
  • laatste
  • zoveelste
Telwoorden (tw / p. 141)

Slide 13 - Slide


Hoofdtelwoorden (htw)
 => hoeveelheid.
Bepaald: precies
  • drie
  • zevenhonderd
Onbepaald: niet precies
  • veel
  • (een) paar

Rangtelwoorden (rtw)
=> rangorde
Bepaald: precies
  • eerste
  • zesde
Onbepaald: niet precies
  • laatste
  • zoveelste
Telwoorden (tw / p. 141)

Slide 14 - Slide

Extra oefenen
In de weektaak staat een bijlage met oefeningen voor woordsoorten. De antwoorden staan er ook bij.

Je kunt ook oefenen op de site CambiumNed.

Succes!

Slide 15 - Slide