Groene vormgeving en verkoop kl2 terugblik op module

Met winkelvorm wordt bedoeld
A
de winkelinrichting
B
de kleuren van de winkel
C
het soort winkel
D
de totale uitstraling van de winkel.
1 / 53
next
Slide 1: Quiz
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Met winkelvorm wordt bedoeld
A
de winkelinrichting
B
de kleuren van de winkel
C
het soort winkel
D
de totale uitstraling van de winkel.

Slide 1 - Quiz

Dit is géén voorbeeld van een groene winkelvorm:
A
kringloopwinkel
B
bloemenstal
C
boerderijwinkel
D
tuincentrum

Slide 2 - Quiz

Met een winkelvorm wordt bedoeld...
A
De vorm waarin de winkel is gebouwd.
B
De kleuren waarmee de winkel is vormgegeven.
C
De opzet voor de winkel in grote lijnen.

Slide 3 - Quiz

Noem een winkelvorm die je kent.

Slide 4 - Mind map

Boerderijwinkel
Markt
Speciaalzaak
Tuincentrum
Webshop
Verkoopt maar een paar soorten producten die bij elkaar passen. 
Verkoopt van alles online, vaak in combinatie met een winkel. 
Verkoopt vlees, zuivel, groenten, fruit enz van eigen boerderij. 
Een grote winkel, vaak buiten het centrum. Verkoopt bomen, planten, tuingereedschap, tuinmeubelen enz. 
Producten zoals stoffen, vis, groenten en fruit, bloemen, brood, noten enz worden verkocht op een openbare plek in dorp of stad. 

Slide 5 - Drag question

Met een winkelformule wordt bedoeld
A
De inrichting, presentatie en huisstijl van de winkel.
B
De berekening van het aantal te verkopen producten.
C
De manier waarop de winkelier klanten naar binnen lokt.

Slide 6 - Quiz

Een groot bedrijf met veel winkelvestigingen noemen we:
A
Een doelgroep
B
Een winkelketen
C
Een winkelformule
D
Een imago

Slide 7 - Quiz

De winkel die je ziet is
A
Een zelfstandige winkel met een webshop
B
Een winkelketen met een webshop

Slide 8 - Quiz

Op het plaatje zie je de winkelvorm...
A
Speciaalzaak
B
Boerderijwinkel
C
Marktkraam

Slide 9 - Quiz

Dit is het logo van de winkelvorm
A
Speciaalzaak
B
Webshop
C
Marktkraam

Slide 10 - Quiz

Een productgroep is 
een groep producten die op elkaar lijken of bij elkaar horen. 
Bijvoorbeeld Bloemen, Groenten, Brood.

Slide 11 - Slide

Geef een voorbeeld van een productgroep.

Slide 12 - Open question

Met een assortiment wordt bedoeld...
A
De manier waarop de producten in een winkel gesorteerd zijn.
B
Alle productgroepen die een winkelier bij elkaar verkoopt.

Slide 13 - Quiz

Alle productgroepen die een winkelier bij elkaar verkoopt wordt het assortiment genoemd. 

Slide 14 - Slide

Deze winkel heeft veel verschillende productgroepen. Je kunt er van alles en nog wat kopen zoals bijvoorbeeld de HEMA.
Deze winkel heeft zich gespecialiseerd in maar een paar productgroepen, bijvoorbeeld een bloemenspeciaalzaak. Je kunt er specifieke producten kopen. 
Breed assortiment
Smal assortiment

Slide 15 - Drag question

Bij de productie van duurzame producten wordt er voorzichtig omgegaan met: 
  • De mens
  • Het milieu
  • De economie

Slide 16 - Slide

Wat is een voorbeeld van een duurzaam product?
A
Een plastic waterflesje
B
Een hervulbare dopper

Slide 17 - Quiz

Welk voorbeeld is het meest duurzaam?
A
Al je plastic verzamelen in een plastic afvalzak.
B
Je groenten weggooien in een biologisch afbreekbaar afvalzakje.

Slide 18 - Quiz

Een biologisch afbreekbaar product is minder slecht voor het milieu.

Slide 19 - Slide

Een keurmerk
is een bewijs dat een product aan bepaalde eisen voldoet. 

Slide 20 - Slide

Dit keurmerk staat voor
A
Duurzaam hout, geen schade aan het bos.
B
Biologische landbouw, het product voldoet aan de EU regels.
C
Kwaliteit potgrond en substraat, het product en schoon en van juiste kwaliteit.

Slide 21 - Quiz

Een ondernemer doet aan duurzaam ondernemen als hij of zij extra rekening houdt met mens, milieu en economie.

Slide 22 - Slide

Wanneer is er sprake van duurzaam ondernemen?
A
Producten uit het buitenland inkopen.
B
Streekproducten inkopen.

Slide 23 - Quiz

Wanneer is er sprake van duurzaam ondernemen?
A
Afval scheiden en recyclen.
B
Afval in één container verzamelen.

Slide 24 - Quiz

Wanneer is er sprake van duurzaam ondernemen?
A
Kunststof potten voor opkweek gebruiken.
B
Biologisch afbreekbare potten voor opkweek gebruiken.

Slide 25 - Quiz

Wanneer is er sprake van duurzaam ondernemen?
A
Biologisch geteelde producten gebruiken.
B
Zo goedkoop mogelijke producten gebruiken.

Slide 26 - Quiz

Welke uitspraak klopt bij dit plaatje?
A
De artikelen zijn massaal gepresenteerd.
B
De artikelen zijn mooi gepresenteerd.

Slide 27 - Quiz

Welke uitspraak klopt bij dit plaatje?
A
De artikelen zijn massaal gepresenteerd.
B
De artikelen zijn mooi gepresenteerd.

Slide 28 - Quiz

Schappenplan
Je kunt producten op verschillende manieren presenteren, bijv in stellingkasten of op tafels. Sommige winkels maken een tekening waar de producten moeten staan. Dit wordt een schappenplan genoemd. 

Slide 29 - Slide

De bedoeling van een schappenplan is dat de klant de producten goed kan vinden. Welke uitspraak past bij een goed schappenplan?
A
Producten van dezelfde productgroep staan bij elkaar.
B
Goedkope producten staan op ooghoogte, de duurdere producten staan hoger.

Slide 30 - Quiz

Ik koop regelmatig iets anders in de winkel dan het product waar ik voor kwam.
Nooit
Soms
Vaak

Slide 31 - Poll

Er zijn twee soorten artikelpresentaties:
  1. Permanente presentaties. De producten staan altijd op dezelfde plaats in de winkel, vaak in schappen. 
  2. Tijdelijke presentaties. Hier worden steeds andere artikelen gepresenteerd. Bijvoorbeeld in een etalage. 

Slide 32 - Slide

Hier zie je een voorbeeld van
A
Permanente artikelpresentatie.
B
Tijdelijke artikelpresentatie.

Slide 33 - Quiz

Hier zie je een voorbeeld van
A
Permanente artikelpresentatie.
B
Tijdelijke artikelpresentatie.

Slide 34 - Quiz

Dit is een voorbeeld van een display. Waar wordt een display voor gebruikt?
A
Als oplossing voor te weinig ruimte in de winkel.
B
Klanten kunnen dan nog sneller producten pakken.
C
Om een product te laten opvallen en kooplust op te wekken.

Slide 35 - Quiz

Presentatieregels zijn:
  1. Dezelfde producten bij elkaar. 
  2. Verschillende producten van hetzelfde merk bij elkaar.
  3. Plaats producten die het beste verkopen op ooghoogte. 
  4. Prijs - en promotiemateriaal is goed zichtbaar. 

Slide 36 - Slide

Producten van hetzelfde soort bij elkaar.
Verschillende producten van één merk.
Best verkochte producten op ooghoogte.
Prijs en promotie is goed zichtbaar. 

Slide 37 - Drag question

Presentatieregels voor een etalage of tijdelijke productpresentatie zijn: 
  1. Gebruik een blikvanger, een opvallend product. 
  2. Breng verschillen in hoogte en diepte aan.
  3. Kies producten die goed bij elkaar passen (kleur, materiaal enz)
  4. Pas herhaling van producten toe. 
  5. Werk met oneven aantallen. 
  6. De presentatie is van alle kanten aantrekkelijk. 
  7. Zorg voor duidelijke informatie en prijzen. 

Slide 38 - Slide

Presentatievormen
Piramide - er zit een driehoekige vorm in de presentatie.
Symmetrie - de presentatie is in spiegelbeeld
Asymetrie - De ene helft is verschillend van de andere helft. 
Ritme - herhaling van vormen

Slide 39 - Slide

De techniek die bij dit boeket
gebruikt is noem je:
A
Biedermeier
B
Korenschoof
C
paralelschikking
D
Vegetatieve schikking

Slide 40 - Quiz

Met winkelformule wordt bedoeld
A
De winkelinrichting
B
De kleuren van de winkel,
C
Het soort winkel
D
De totale uitstraling van de winkel.

Slide 41 - Quiz

Dit zijn géén onderdelen van de winkelformule:
A
Plaats en Prijs
B
Product en Promotie
C
Presentatie en Personeel
D
Perfectie en Performance

Slide 42 - Quiz

Een corsage is:
A
Een klein bloemwerkje voor op kleding
B
Het boeket voor de bruid
C
Een rouwboeket
D
Bloemen op de trouwauto.

Slide 43 - Quiz

Bij een bloemenveiling:
A
worden bloemen alleen gekweekt
B
worden bloemen gekweekt en verkocht
C
worden bloemen uit de hele wereld verzameld
D
worden bloemen van kwekers over de hele wereld verhandeld.

Slide 44 - Quiz

WAT KLOPT NIET?

Bij een bloemenveiling:
A
wordt er op de klok verkocht
B
mag iedereen bloemen kopen
C
kan er op bloemen geboden worden
D
worden bloemen gekoeld

Slide 45 - Quiz

Bloemen op de bloemenveiling worden gekoeld omdat
A
ze dan lekker slapen
B
de kleur dan goed blijft
C
ze langer houdbaar zijn
D
de keurmeester ze beter kan beoordelen

Slide 46 - Quiz

Het bloemwerk op het plaatje
is een:
A
Biedermeier
B
Korenschoof
C
paralelschikking
D
Vegetatieve schikking

Slide 47 - Quiz

Dit is géén kenmerk van een Vegetatieve schikking:
A
Bloemen en planten groeien in de natuur bij elkaar
B
Er zijn alleen natuurlijke materialen gebruikt
C
Er worden kralen gebruikt als versiering
D
Het materiaal is gestoken zoals het in de natuur groeit

Slide 48 - Quiz

Het bloemwerk op het plaatje
is een:
A
Biedermeier
B
Korenschoof
C
paralelschikking
D
Vegetatieve schikking

Slide 49 - Quiz

Dit is géén kenmerk van een biedermeier:
A
het heeft een bindpunt
B
de stelen zijn schuin afgesneden
C
het is rond
D
de stelen zijn naar het midden gestoken

Slide 50 - Quiz

Het punt waar je een handgeschikt boeket vastbind noem je:
A
het middelpunt
B
het bindpunt
C
het knooppunt
D
het schikpunt

Slide 51 - Quiz

Welke kosten moet een bloemist in rekening brengen om de kostprijs (wat de klant moet betalen) te kunnen berekenen?
Noem er minstens 2.

Slide 52 - Open question

Inkoopprijs
Materiaalkosten
Opslagpercentage
Arbeidskosten
B.T.W.
De prijs voor bloemen op de veiling.
Alles wat je gebruikt om het boeket te maken. 
De tijd die het maken van het boeket kost. 
Dit is de winst.
De belasting die betaald moet worden. 

Slide 53 - Drag question