2mh taalverzorging formuleren

Welkom!
Taalverzorging: formuleren
H1: Samengestelde zinnen

Lesdoel: Ik kan samengestelde zinnen herkennen en voegwoorden gebruiken.
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Taalverzorging: formuleren
H1: Samengestelde zinnen

Lesdoel: Ik kan samengestelde zinnen herkennen en voegwoorden gebruiken.

Slide 1 - Slide

Wat is de PV in de volgende zin: Marloes is spits en Jan staat in het doel.

Slide 2 - Open question

Op welke 3 manieren kun je de PV vinden?

Slide 3 - Mind map

Samengestelde zinnen
In teksten kunnen enkelvoudige zinnen en samengestelde zinnen staan.
1. Een enkelvoudige zin heeft 1 persoonsvorm
Marloes is spits.
Jan staat in het doel.
~> Als je 2 enkelvoudige zinnen aan elkaar plakt, dan heb je een samengestelde zin.

Slide 4 - Slide

Samengestelde zinnen
2. Een samengestelde zin heeft 2 persoonsvormen
Marloes is spits en Jan staat in het doel

Je kunt de pv's vinden met de tijdproef

Bv: Ik. luister naar muziek, terwijl ik de afwas doe.

Slide 5 - Slide

Samengestelde zinnen
In een samengestelde zin staat meestal een voegwoord: een woord waarmee je de zinnen met elkaar verbindt. Bijvoorbeeld: en, maar, of, want, dus, omdat, terwijl,...

Vaak staat het voegwoord tussen 2 zinnen, maar het kan ook vooraan staan.
Bv: Omdat mijn schoenen te klein zijn, ga ik nieuwe kopen.

Slide 6 - Slide

Samengesteld of enkelvoudig? Ons hele gezin gaat elk jaar naar een pretpark.
A
Samengesteld
B
Enkelvoudig

Slide 7 - Quiz

Samengesteld of enkelvoudig? Heb jij weleens een pepermunt in een fles cola gedaan?
A
Samengesteld
B
Enkelvoudig

Slide 8 - Quiz

Samengesteld of enkelvoudig? Toen Ole nog een peuter was, had hij lange rode krullen
A
Samengesteld
B
Enkelvoudig

Slide 9 - Quiz

Aan de slag!
1. Maak opdracht 1 + 2 + 3 blz. 30 - 31
2. Klaar? Opdr. 4 + 5 blz. 31

HW: Afmaken opdr. 1 + 2 + 3 blz. 30 - 31

Slide 10 - Slide

Aan de slag!
1. Maak opdracht 1 + 2 + 3 + 4 + 5 blz. 30 - 31
2. Klaar? Opdr. 1 + 2 blz. 59 

HW: Afmaken opdr. 1 + 2 + 3 + 4 + 5 blz. 30 - 31

Slide 11 - Slide

Welkom!
Taalverzorging: formuleren
H2: Samengestelde zinnen maken

Lesdoel: Ik kan samengestelde zinnen maken.

Slide 12 - Slide

Samengestelde zinnen maken
Zo maak je samengestelde zinnen:
1. Gebruik een voegwoord om van 2 zinnen 1 zin te maken
2. Controleer of de woordvolgorde in de zin goed is
~> Bij voegwoorden en, maar, want, of en dus blijft de woordvolgorde hetzelfde.
~> Bij voegwoorden zoals, als, nadat, omdat, terwijl en toen verandert de volgorde wel vaak.

Slide 13 - Slide

Samengestelde zinnen maken
Voorbeelden:
Karel leest een boek. Lotte luistert muziek.
~> Karel leest een boek en Lotte luistert muziek.

Anne lakt haar nagels. Ze kijkt op haar telefoon.
~> Anne lakt haar nagels, terwijl ze op haar telefoon kijkt.

Slide 14 - Slide

Aan de slag!
1. Maak opdracht 1 + 2 + 3 + 4 + 5 blz. 59
2. Klaar? lezen leesboek/HW

HW: Afmaken opdr. 1 t/m 5 blz. 59

Let op: volgende week toets formuleren H1 + 2

Slide 15 - Slide

Welkom!
Taalverzorging: formuleren
H3 + H4: Verwijswoorden


Lesdoel: Ik kan verwijswoorden op een goede manier gebruiken.

Slide 16 - Slide

Lesplanning
1. Herhaling theorie hoofdstuk 3 verwijswoorden
2. Klassikaal bespreken opdracht 5 blz. 87
3. Nakijken opdachten hoofdstuk 3
4. Hoofdstuk 4 formuleren: verwijswoorden...
~> Keuze: zelf theorie lezen/luisteren
5. Opdracht 1 t/m 5 blz. 114 - 115

Slide 17 - Slide

Woordgeslacht
Zelfstandig naamwoorden: de-woorden en het-woorden.
- de-woorden: mannelijk (m) of vrouwelijk (v)
- het woorden: onzijdig (o)
Hoe? Woordenboek (zeker!) of ezelsbruggetje (soms)
Vrouwelijke woorden:
- vrouwelijke personen en dieren
- woord eindigt op: : -heid, -nis, -ing, -schap, -de, -te, -ij, -st.
- je kunt het begrip niet vasthouden 

Slide 18 - Slide

Verwijswoorden
Mouna is blij. Moena heeft twee euro gevonden op straat.
Mouna is blij, want zij heeft twee euro gevonden op straat.
~> Gebruik verwijswoorden voor meer variatie!
het-woorden (onzijdig):         het, zijn                                         dat,dit
de-woorden (mannelijk):       hij, hem, zijn                               die, deze
de-woorden (vrouwelijk):      zij/ze, haar                                   die, deze
meervoud:                                    zij/ze, hen, hun                         die, deze

Slide 19 - Slide

Verwijswoorden
2 regels voor verwijswoorden als hulpmiddel.
1. Als je twijfelt tussen die of dat:
- Onzijdig zelfstandig naamwoord enkelvoud: die
- De rest: dat
Bv: Zie je het vliegtuig dat daar vliegt?
Zie je de auto die daar rijdt?
Zie je de schepen die daar varen?

Slide 20 - Slide

Verwijswoorden
2. Als je twijfelt tussen met wie en waarmee
- met wie: verwijst naar een persoon
- waarmee: verwijst naar een dier of ding
Bv: Dat is de jongen met wie ik elke week meerijd.
Dat is de camper waarmee opa en oma op vakantie gaan.
Let op: Dit geldt ook voor: op wie en waarop, voor wie en waarvoor, tegen wie en waartegen, naast wie en waarnaast.

Slide 21 - Slide

Lesplanning
1. Nakijken opdr. 1 t/m 6 blz. 114 - 115
2. Maken opdr. 1 t/m 6 blz. 116 - 117
3. Klaar? Leer alvast voor de toets Nederlands/ werk voor een ander vak

Let op: volgende week vrijdag: toets taalverzorging

Slide 22 - Slide

Welkom!
Taalverzorging: formuleren
H5: Trappen van vergelijking



Lesdoel: Ik kan de trappen van vergelijking gebruiken. 

Slide 23 - Slide

Trappen van vergelijking
Bijvoeglijk naamwoorden hebben trappen van vergelijking
- De stellende trap --> Lief
- De vergrotende trap --> Liever
- De overtreffende trap --> Liefst
=> Zet in de vergrotende trap -er achter het woord en in de overtreffende -st
Let op: uitzonderingen: duur - duurder
machteloos - machtelozer - machteloost 
verrast - meest verrast 
veel - meer - meest

Slide 24 - Slide

Trappen van vergelijking
Zo gebruik je als en dan
- Je gebruikt als na de stellende trap, vaak in combinatie met woordjes zoals even of net zo
Bv: Cameron is even oud als Sander
- Je gebruik dan na de vergrotende trap
Bv: Sander is ouder dan Jeroen
- Welk woord er achter als of dan komt, hoor je als je in gedachten de persoonsvorm herhaalt:
Bv: Mariet schrijft lang niet zo netjes als ik (schrijf) 

Slide 25 - Slide

Lesplanning
1. Lezen leesboek: 20 minuten
--> Geen leesboek bij? Lezen vanaf blz. 180 in Nieuw Nederlands
2. Nakijken opdr. 1 + 2 blz. 168 
3. Maken opdr. 3 + 4 blz. 169
4. Klaar? Leer alvast voor de toets Nederlands van morgen!

Slide 26 - Slide

Welkom!
Taalverzorging: spelling
H6: meervouden op -en, -s, -ën en -n


Lesdoel: Ik kan het meervoud van woorden juist spellen

Slide 27 - Slide

Meervouden
1.  Meervoud op -en:
- Vaak hoef je alleen maar -en achter het woord te zetten
boer - boeren, lot - loten
- Soms moet je de laatste letter verdubbelen
klas - klassen, bed - bedden
- Soms moet je een klinker (a, e, o of u) weghalen
schaar - scharen, been - benen
- Soms moet je een -f veranderen in een -v of een -s in een -z
raaf - raven, huis - huizen

Slide 28 - Slide

Meervouden
1.  Meervoud op -s:
- Vaak hoef je alleen maar -s achter het woord te zetten
tafel - tafels, café - cafés, cadeau - cadeaus, infectie - infecties

- Soms moet je een 's schrijven. Dat doe je bij woorden die eindigen op -a, -o, -i, -u, of -y (niet -e!)
pizza - pizza's, mini - mini's, hobby - hobby's


Slide 29 - Slide

Meervouden
1.  Meervoud van wooren die eindigen op -ee en -ie
- Woorden die in het enkelvoud eindigen op -ee
--> in het meervoud komt er -ën bij.
zee - zeeën, slee - sleeën, orchidee - orchideeën
- Woorden die in het enkelvoud eindigen op -ie:
--> Als de klemtoon achteraan ligt: +ën (meestal)
drie - drieën, industrie - industrieën, genie - genieën
--> Als de klemtoon niet achteraan ligt: +n en een trema
bacterie - bacteriën, porie - poriën, kolonie - koloniën



Slide 30 - Slide

Lesplanning
1. Herhaling theorie: meervouden
2. Maak opdr. 1 t/m 5 blz. 173
3. Klaar? Vraag een antwoordenblad van de docent!
4. Keuze:
- Werk alvast aan je huiswerk
- Maak de opdrachten op blz. 170 - 171

Slide 31 - Slide

Welkom!
Taalverzorging: spelling
H6: werkwoordspelling



Lesdoel: Ik kan werkwoorden juist spellen. 

Slide 32 - Slide

Werkwoordspelling
1.  Tegenwoordige tijd (altijd PV):
--> Stam + t (behalve: Ow = ik / Ow = jij achter ww)
Hulpmiddel: Vervang het werkwoord door lopen
2. Verleden tijd (altijd PV) : Stam + te/de (n)
--> 't - exkofschip --> te 
3. Voltooid deelwoord (Nooit PV): Ge/ver/be + stam + t/d
--> 't - exkofschop --> t
4. Werkwoord als bijvoeglijk naamwoord
--> Geen werkwoordsregels! Zo kort en simpel MOGELIJK

Slide 33 - Slide

Lesplanning
1. Programma na de meivakantie
2. Wat moet je leren voor de toets taalverzorging
3. Werken op Nieuw Nederlands online (via SOM!)
- H5: Trappen van vergelijking: opdr. 7 + 8 + 9
- H6: Vaste voorzetsels bij werkwoorden: opdr. 5 + 6 + 7
- H6: Meervouden: opdr. 6 + 7 + 8 
- H6: Werkwoordspelling: opdr. 8 + 9 + 10 


Slide 34 - Slide

Lesplanning
1. Nakijken opdr. 1 + 2 blz. 170
2. Maken opdr. 3 t/m 7 blz. 171
3. Klaar? Extra blad werkwoordspelling



Slide 35 - Slide