This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
1. Beeldspraak
2. Stijlfiguren
Nederlands: stijlmiddelen
Slide 1 - Slide
Beeldspraak
Vergelijking
A-syndetische vergelijking
Metafoor
Personificatie
Synesthesie
Metonymia
Slide 2 - Slide
Vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken, het object en het beeld.
- De vijand kwam als een dief in de nacht.
- Hij ging er als een haas vandoor.
- Zij werd zo rood als een kreeft.
Slide 3 - Slide
A-syndetische vergelijking
Beeld en object blijven over, verbindingswoord wordt weggelaten.
- De docente, een soort dinosaurus van het ergste soort, wist van niets.
- Joost, die magere lat, eet echt te weinig.
- Zijn hoofd, een biet, sprak boekdelen.
Slide 4 - Slide
Metafoor
Het object wordt helemaal vervangen door het beeld. Beeld en object lijken op elkaar.
- De koning van de wildernis hield alle dieren in de gaten.
- Die tijgers uit V5, die kunnen toch wel voetballen?
Slide 5 - Slide
Personificatie
Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als een persoon.
- De oude auto kwamhoestend en proestend op gang.
- De zon streelde onze wangen.
- Papier is geduldig.
Slide 6 - Slide
Synesthesie
Waarnemingen van twee verschillende zintuigen worden met elkaar gecombineerd.
De geur van het verse brood vulde de kamer met een gouden gloed - Zijn stem had de diepte van een donkere oceaan.
Slide 7 - Slide
Metonymia (metoniem)
- Oranje moet het doen zonder de inzichten van Koeman.
- De krullenbol liep dagelijks langs de snoepmachine, zonder iets te kopen.
- Rembrandt hangt al jaren op de mooiste plek van het Rijksmuseum.
Slide 8 - Slide
metoniem/metonymia
Bij metonymia wordt net als bij de metafoor alleen het beeld genoemd (en niet het object), maar er is geen sprake van overeenkomst. Vaak benoemt het beeld een opvallende eigenschap of een opvallend kenmerk van het object.
Slide 9 - Slide
Soorten metonymia
- Neem maar een bloemetje mee (je noemt een deel, maar je bedoelt het geheel: pars pro toto)
- Nederland won van Duitsland (je noemt het geheel, maar je bedoelt een deel: totum pro parte)
- Mijn Nikes lopen erg lekker (je noemt de producent/merknaam, maar bedoelt het product)
Slide 10 - Slide
Soorten metonymia
- Die lachebek (je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon) .
- Hij trapte het leer tussen de doelpalen (je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp)
- Geef mij nog maar een glaasje (je noemt het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud).
- Dat is een echte Van Gogh (je noemt de maker, maar bedoelt het product).
Slide 11 - Slide
QUIZ
Geef in de volgende quizvragen aan met welke vorm van beeldspraak je te maken hebt.
Slide 12 - Slide
Bij de ingang van de discotheek stond EEN KLEERKAST die iedereen fouilleerde.
A
vergelijking
B
metafoor
C
synesthesie
D
metoniem
Slide 13 - Quiz
De Tweede Kamer eist meer ASFALT van het kabinet.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem
Slide 14 - Quiz
Mijn oude fiets SMEEKT om een grondige opknapbeurt.
A
synesthesie
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem
Slide 15 - Quiz
De wijze uitspraken van de president en zijn WARME WOORDEN stemden het volk tevreden.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
synesthesie
Slide 16 - Quiz
Wat een WOLK VAN EEN BABY heeft dat jonge stel.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem
Slide 17 - Quiz
Na de dood van zijn vrouw raakte hij aan de fles.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem
Slide 18 - Quiz
Opeengepakt ALS HARINGEN IN EEN TON werden we in de legertruck vervoerd.