Herhaling voor JIJ-toetsen

Oefenen voor JIJ-toetsen
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Oefenen voor JIJ-toetsen

Slide 1 - Slide

Lees de tekst (A1)
Wat verdien je?

Slide 2 - Slide

William is 16 jaar. Hij werkt in een supermarkt. Hij krijgt het minimumloon.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Maria is 12 jaar. Zij mag nog niet werken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Angela werkt in een restaurant. Zij krijgt elke maand 300 euro op haar rekening. Dat is haar brutoloon.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Lees de tekst (A2)
Wat verdien je?

Slide 6 - Slide

Vanaf 15 jaar verdien je het minimumloon.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Je nettoloon is hoger dan je brutoloon.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Als je 'zwart' werkt, ben je niet verzekerd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Lees de tekst (A1)
Problemen op vakantie

Slide 10 - Slide

Suzanne is op vakantie. Ze mist haar vriendinnen.
A
Heimwee
B
Insecten

Slide 11 - Quiz

Mick is in Spanje. Hij is op vakantie. Er zijn veel muggen in zijn kamer.
A
Insecten
B
Reisziekte

Slide 12 - Quiz

Kristijan zit in de auto. Hij voelt zich niet lekker.
A
Heimwee
B
Reisziekte

Slide 13 - Quiz

Mariama is vaak ziek in de auto. Ze gaat morgen op vakantie naar Frankrijk. Wat moet ze doen?
A
in de auto niet veel bewegen
B
voor in de auto gaan zitten

Slide 14 - Quiz

Dennis is in de dierentuin. Er zijn veel wespen. Wat moet hij doen?
A
Een muggenstift gebruiken
B
Rustig blijven.

Slide 15 - Quiz

Karima gaat morgen naar Duitsland. Ze vindt dat moeilijk. Ze mist haar huis en haar vrienden. Wat moet ze doen?
A
Dingen van thuis meenemen.
B
Haar tas op tijd inpakken.

Slide 16 - Quiz

Lees de tekst (A2)
Problemen op vakantie

Slide 17 - Slide

Malika heeft vaak last van spanning op vakantie. Wat moet ze doen om dat te voorkomen?
A
de reis goed voorbereiden
B
vertrouwde spullen van thuis meenemen

Slide 18 - Quiz

Nicolas heeft vaak last van voetschimmel. Wat moet hij doen om dat te voorkomen?
A
Slippers dragen in het zwembad.
B
Zijn voeten met zeep wassen.

Slide 19 - Quiz

Josh gaat morgen voor twee weken naar Duitsland. Hij vindt dat moeilijk. Hij heeft vaak last van heimwee. Wat moet hij doen om dat te voorkomen?
A
Vertrouwde spullen van thuis meenemen
B
Steeds naar hetzelfde vakantieadres gaan

Slide 20 - Quiz

Luister naar de tekst (A1)
De zingende verpleegster

Slide 21 - Slide

Hilde is verpleegster en zangeres.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Hilde wil geen verpleegster blijven.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Hilde werkt in een ziekenhuis.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Luister naar de tekst (A1)
De zingende verpleegster

Slide 25 - Slide

Hilde is verpleegster en zangeres.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Hilde wil geen verpleegster blijven.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

Hilde werkt in een ziekenhuis.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Luister naar de tekst (A1)
Maria vertelt over Nederland

Slide 29 - Slide

Maria vindt het leuk in Nederland.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quiz

Ze wil weer terug naar Spanje.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quiz

Ze vindt Sinterklaas een leuk feest.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 32 - Quiz

Welke feestdag wordt er genoemd door Joost en Maria?
A
Carnaval
B
Sinterklaas

Slide 33 - Quiz

Welke feestdag wordt er genoemd door Joost en Maria?
A
Nieuwjaarsdag
B
Verjaardag

Slide 34 - Quiz

Welke feestdag wordt er genoemd door Joost en Maria?
A
Kerstmis
B
Suikerfeest

Slide 35 - Quiz

Welke dag is het op 27 april?
A
Koningsdag
B
Verjaardag

Slide 36 - Quiz

Schrijven

Slide 37 - Slide

Waar moet je op letten bij schrijven?

Slide 38 - Mind map

Schrijf een kaartje
Je beste vriend is jarig.
Stuur hem een kaartje.

- feliciteer hem
- vraag wat hij gaat doen met zijn verjaardag
- wens hem een fijne dag

Slide 39 - Slide

Schrijf een kaartje

Slide 40 - Open question

Wat schrijf je op de kleine regels?

Slide 41 - Open question

Schrijf een kaartje
Je bent op vakantie.
Stuur een kaartje naar je ouders.

- vertel met wie op vakantie bent
- vertel wat jullie hebben gedaan
- vertel wanneer je terug bent

Slide 42 - Slide

Schrijf een kaartje

Slide 43 - Open question

Schrijf een kaartje
Je oma is ziek.
Stuur haar een kaartje.

- Wens haar beterschap
- vertel wanneer je langs komt op bezoek
- zeg dat je hoopt dat ze snel beter wordt

Slide 44 - Slide

Schrijf een kaartje

Slide 45 - Open question