Herhaling theorie begrijpend lezen NN klas 1

Wat ga je doen?
1. Je werkt in tweetallen;
2. Beantwoord de vragen op de slides bij 'Lezen' NN 1e klas: 
     paragraaf 2 t/m 7. Weet je het nog?;
3. Overleg wat het juiste antwoord is en schrijf het  allebei op;
4. Per paragraaf bespreken we de antwoorden.
5. Daarna Blooket: prijsje voor de winnaar
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat ga je doen?
1. Je werkt in tweetallen;
2. Beantwoord de vragen op de slides bij 'Lezen' NN 1e klas: 
     paragraaf 2 t/m 7. Weet je het nog?;
3. Overleg wat het juiste antwoord is en schrijf het  allebei op;
4. Per paragraaf bespreken we de antwoorden.
5. Daarna Blooket: prijsje voor de winnaar

Slide 1 - Slide

Beantwoord de vragen bij p2: onderwerp
par 2: Het onderwerp van een tekst
1. Waarom is het belangrijk om te weten wat het onderwerp van een tekst is? (voordat je 'm helemaal leest?)
2. Hoe moet je een tekst lezen om het onderwerp te vinden?
3. Wat doe je als je leest op de manier van vraag 2?
timer
5:00

Slide 2 - Slide

Beantwoord de vragen bij p3: hoofdgedachte
1. Wat versta je onder de hoofdgedachte van een tekst?
2. Waar vind je de hoofdgedachte meestal?
3. Hoe moet je lezen om de hoofdgedachte te vinden?


timer
5:00

Slide 3 - Slide

Beantwoord de vragen bij p4: tekstdoelen en -soorten
1. Welke vier tekstdoelen ken je?
2. Noem bij elk tekstdoel minimaal twee voorbeelden van tekstsoorten
timer
5:00

Slide 4 - Slide

Beantwoord de vragen bij p6: inleiding, middenstuk en slot
1. Uit welke drie delen bestaat een tekst?
2. Welk deel van de tekst is meestal het grootst?
2. Welk deel van de tekst lees je als je het onderwerp wil bepalen?
3. Wat staat in het slot?


timer
5:00

Slide 5 - Slide

Beantwoord de vragen bij p5: alinea's en kernzinnen
1. Wat zijn alinea's?
2. Waar vind je meestal de belangrijkste informatie van een alinea?
3. Wat staat er behalve de belangrijkste informatie nog meer in een alinea?



timer
5:00

Slide 6 - Slide

Beantwoord de vragen bij p7: deelonderwerpen
1. Wat zijn deelonderwerpen
2. Waar vind je de deelonderwerpen meestal in de tekst?
Kies uit: inleiding, middenstuk of het slot.
3. Hoe vind je deelonderwerpen in de tekst en welke manier van lezen gebruik je daarbij?
4. Wat doe je als je deze manier van lezen toepast?
timer
5:00

Slide 7 - Slide

Antwoorden bij vragen p2
1. Als je weet wat het onderwerp van een tekst is, dan begrijp je de tekst beter als je hem helemaal gaat lezen.
2. Om het onderwerp te vinden hoef je een tekst NIET helemaal te lezen. Je bekijkt de tekst en leest de eerste alinea. Dat heet: oriënterend lezen

Slide 8 - Slide

vervolg antwoorden H1
4. Dit doe je als je oriënterend leest (en het onderwerp zoekt):
1e Bekijk de tekst:
- kijk naar de titel    - kijk naar de tussenkopjes (als die er zijn)
- kijk naar de illustraties (plaatjes, foto's, schema's etc.)
- let op anders gedrukte woorden (vet, cursief, gekleurd, GROOT)
2e Lees de eerste alinea (meestal vet gedrukt)
3e Geef antwoord: waarover gaat deze tekst? (is het onderwerp)

Slide 9 - Slide

Antwoorden p3
1. De hoofdgedachte is één volledige zin, die belangrijkste samenvat wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt. 
Let op: het onderwerp mag NOOIT een hele zin zijn. Noem het onderwerp in één of enkele woorden!
2. De hoofdgedachte staat meestal in de inleiding of het slot.
3. Je vindt de hoofdgedachte door de tekst precies te lezen.
 Bij precies lezen, lees je de tekst van de 1e t/m de laatste zin.

Slide 10 - Slide

antwoorden bij p4
1. De vijf tekstdoelen:      2. Voorbeelden tekstsoorten:
- amuseren                            - leesboek, strip, songtekst, gedicht
- informeren                          - studieboek, nieuwsbericht, tijdschriftartikel
                                                        
- instrueren                           - recept, gebruiksaanwijzing/handleiding                 
- overtuigen                           - ingezonden brief, column, recensie,
                                                        betoog
- activeren                               - reclame (folder, poster), uitnodiging


- kijk naar anders gedrukte woorden (cursief, vet, groot, onderstreept), opvallende tekens, tabellen, afbeeldingen etc. 

Slide 11 - Slide

antwoorden bij p5
1. Alinea's zijn de (genummerde) stukjes waarin een tekst verdeeld is. Een alinea bestaat uit meerdere zinnen, die achter elkaar staan en die over eenzelfde deelonderwerp gaan.
2. De belangrijkste informatie van een alinea vind je in de kernzin. De kernzin staat meestal in de eerste of laatste zin van een alinea.
3. De rest van de alinea bevat verdere uitleg of voorbeelden bij de kernzin/het belangrijkste van de alinea.
 

Slide 12 - Slide

antwoorden bij p6
1. Een tekst bestaat uit: inleiding, middenstuk, slot.
2. Het onderwerp staat in de inleiding. Soms met een voorbeeld erbij of een grappig verhaaltje (anekdote). 
3. Het middenstuk is meestal het grootste deel van een tekst.
4. In het slot staat meestal een korte samenvatting, afronding of conclusie. (Bij een nieuwsbericht staat meestal geen slot, omdat de belangrijkste informatie in de inleiding staat. Het tweede deel geeft extra informatie.)

Slide 13 - Slide

antwoorden bij p7
1. Deelonderwerpen zijn aspecten (= delen) van het onderwerp.
2. Deelonderwerpen vind je in het middenstuk van de tekst. Hier staat de meeste informatie over een onderwerp, verdeeld in alinea's. Elke alinea heeft een deelonderwerp en soms gaan meerdere alinea's over een deelonderwerp.
3/4. Deelonderwerpen vind je door te kijken welke alinea's over hetzelfde aspect van het onderwerp gaan. Je leest de tekst globaal: je leest vooral de eerste en laatste zinnen van alle alinea's. (Elza...)

Slide 14 - Slide

Huiswerk
Vrijdag af
Keuze:
- Maak een Mindmap over par 1 t/m 7
- Maak een samenvatting van par 1 t/m 7
Deel het in per paragraaf: werk netjes

Slide 15 - Slide

Bij oriënterend lezen . . . .
A
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst
B
bekijk je de tekst en lees je de 1e alinea
C
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea
D
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt

Slide 16 - Quiz

Bij globaal lezen . . . .
A
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt
B
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea
C
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst
D
bekijk je de tekst en lees je de 1e alinea

Slide 17 - Quiz

Bij precies lezen . . .
A
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea
B
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt
C
bekijk je de tekst en lees je de 1e alinea
D
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst

Slide 18 - Quiz

Hoe lees je om het onderwerp te vinden?
A
zoekend
B
globaal
C
oriënterend
D
precies

Slide 19 - Quiz

Hoe lees je om de hoofdgedachte te vinden?
A
precies lezen
B
oriënterend lezen
C
globaal lezen
D
zoekend lezen

Slide 20 - Quiz

Hoe lees je om het deelonderwerp te vinden?
A
oriënterend lezen
B
precies lezen
C
globaal lezen
D
zoekend lezen

Slide 21 - Quiz

Hoe lees je als je snel iets wilt opzoeken in een tekst?
A
globaal lezen
B
oriënterend lezen
C
precies lezen
D
zoekend lezen

Slide 22 - Quiz

Wat is een column?
A
naam van een tijdschrift
B
vaste rubriek in krant of tijdschrift
C
soort nieuwsbericht
D
ingezonden brief

Slide 23 - Quiz

Welk twee tekstdoelen passen bij de tekstsoort: column?
A
overtuigen
B
informeren
C
amuseren
D
overtuigen en amuseren

Slide 24 - Quiz

Wat betekent het tekstdoel: activeren?
A
je mening overbrengen
B
informatie geven
C
overhalen om iets te doen
D
ingespannen bezig zijn

Slide 25 - Quiz