Havo 1 H5 Oefentoets

Oefentoets
5.3 Grammatica
5.4 Spelling
5.7 Taalverrijking
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Oefentoets
5.3 Grammatica
5.4 Spelling
5.7 Taalverrijking

Slide 1 - Slide

5.3 Grammatica

Slide 2 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin: Heb jij dat nou ook?

Slide 3 - Open question

Verdeel de volgende zin in zinsdelen (met /): Heb jij dat nou ook?

Slide 4 - Open question

Wat is het onderwerp van de volgende zin: Heb jij dat nou ook?

Slide 5 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp van de volgende zin: Heb jij dat nou ook?

Slide 6 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp van de volgende zin: Heb jij dat nou ook?

Slide 7 - Open question

Wat is de bijwoordelijke bepaling van de volgende zin: Heb jij dat nou ook?

Slide 8 - Open question

5.4 Spelling

Slide 9 - Slide

Wat is goed?
Mijn buurman (belemmeren) mijn uitzicht op de optocht.
A
belemmerd
B
belemmert

Slide 10 - Quiz

Wat is goed?
Ik hoor dat mijn buurman de feestmuziek (beluisteren).
A
beluistert
B
beluisterd

Slide 11 - Quiz

Wat is goed?
Hij houdt veel van jazz, heeft hij onlangs (onthullen).
A
onhult
B
onthuld

Slide 12 - Quiz

Wat is goed?
Toen Koninginnedag veranderde in Koningsdag, is de nationale feestdag naar een andere datum (verhuizen).
A
verhuisd
B
verhuist

Slide 13 - Quiz

Schrijf op wat je hoort.

Slide 14 - Open question

Schrijf op wat je hoort.

Slide 15 - Open question

Schrijf op wat je hoort.

Slide 16 - Open question

Schrijf op wat je hoort.

Slide 17 - Open question

5.7 Taalverrijking

Slide 18 - Slide

'Je kan niet tippen homie, want mijn skills blijven'
Dit is een voorbeeld van:
A
vaktaal
B
standaardtaal
C
jongerentaal

Slide 19 - Quiz

'Ga je vanmiddag mee winkelen?'
Dit is een voorbeeld van:
A
vaktaal
B
standaardtaal
C
jongerentaal

Slide 20 - Quiz

'In de notariële akte is onder andere het volgende opgenomen'
Dit is een voorbeeld van:
A
vaktaal
B
standaardtaal
C
jongerentaal

Slide 21 - Quiz

Welk woord mist?
De minuten ..... altijd heel snel tijdens een ritje in de achtbaan.
A
aantreffen
B
verstrijken
C
vergen
D
garanderen

Slide 22 - Quiz

Welk woord mist?
Ik kan helaas niet ...... dat ik op tijd thuis ben.
A
aantreffen
B
verstrijken
C
vergen
D
garanderen

Slide 23 - Quiz

Welk woord mist?
Er was een ..... tijdens de verbouwing: we raakten per ongeluk de leiding.
A
bruikleen
B
vergen
C
incident
D
onderscheiding

Slide 24 - Quiz

Welk woord mist?
Mijn buurvrouw krijgt een ..... omdat ze zoveel vrijwilligerswerk doet.
A
bruikleen
B
vergen
C
incident
D
onderscheiding

Slide 25 - Quiz