Kennisexamen Communicatie 1

Kennisexamen Communicatie
Test je kennis met deze meerkeuze-quiz! Veel succes!
1 / 31
next
Slide 1: Slide
CommunicatieMBOStudiejaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Kennisexamen Communicatie
Test je kennis met deze meerkeuze-quiz! Veel succes!

Slide 1 - Slide

Wat betekent de term 'encoderen'?
A
de boodschap vertalen in tekst die voor jou begrijpelijk is
B
zorgen dat je geconcentreerd bent op de boodschap
C
de boodschap vertalen voor iemand die de taal niet spreekt
D
de boodschap voor een ander omzetten in begrijpelijke taal

Slide 2 - Quiz

Wanneer is redundantie disfunctioneel?
A
Als iemand iets nog eens in zijn eigen woorden zegt
B
Als er een samenvatting van een gesprek gegeven wordt
C
Als er onnodig informatie herhaald wordt
D
Als iets herhaald wordt omdat iemand het niet verstond

Slide 3 - Quiz

Wat is communicatie-ruis?
A
Een ruis in je oor terwijl je een gesprek voert
B
Een storing in de communicatie
C
Ruis van een vliegtuig dat voorbij komt
D
Een soort 'sneeuw' op televisie

Slide 4 - Quiz

Welke soort ruis bestaat echt?
A
Externe ruis
B
Communicatie-ruis
C
Internationale ruis
D
Gespreksruis

Slide 5 - Quiz

Wat is intrapersoonlijke communicatie?
A
Communicatie met 1 andere persoon
B
Communicatie die iemand met zichzelf voert
C
Communicatie met publieksgroepen
D
Communicatie binnen een bedrijf

Slide 6 - Quiz

Wat is het belangrijkste kenmerk van massacommunicatie?
A
Gericht op een grote groep ontvangers
B
Gericht op journalisten van media als radio, televisie en kranten
C
Heeft altijd het grootste effect op je naamsbekendheid
D
Daarmee kun je een massa aan producten in één keer promoten

Slide 7 - Quiz

'Er wordt niet gesproken over de inhoud van de boodschap, maar over de communicatie zelf.'

Welk begrip hoort hierbij?
A
Indirecte communicatie
B
Directe communicatie
C
Verbale communicatie
D
Metacommunicatie

Slide 8 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van non-verbale communicatie?
A
Fluisteren
B
Gebaren
C
Oogcontact
D
Lichaamshouding

Slide 9 - Quiz

Wat is een voorbeeld van verbale communicatie?

A
liplezen
B
glimlachen
C
handgebaren maken
D
fluisteren

Slide 10 - Quiz

Wanneer is communicatie eenzijdig?

A
Als de zender geen reactie van de ontvanger verwacht
B
Als de ontvanger geen zin heeft om te reageren
C
Als de ontvanger de boodschap niet begrijpt
D
Als de ontvanger reageert op een vraag

Slide 11 - Quiz

Wat gebeurt er bij 'desire' van het AIDA-model?
A
De verkoper laat de klant zien hoe iets werkt
B
De klant raakt geïnteresseerd in het product
C
De klant ontwikkelt een verlangen naar het product
D
De klant koopt het product

Slide 12 - Quiz

Wat kun je meten met het DAGMAR-model?
A
Of je advertenties het gewenste resultaat hebben
B
Of je er goed aan doet om te adverteren of niet
C
Of je niet teveel betaalt voor je advertentie
D
Of je moet kiezen voor advertenties op papier of online

Slide 13 - Quiz

Wat is het kenmerk van aankopen met een lage betrokkenheid van de consument?
A
De aankopen zijn duur, dus de consument denkt er een tijdje over na
B
Het zijn impulsaankopen of aankopen die routinematig gekocht worden
C
De consument leest recensies voordat hij tot kopen overgaat
D
De consument leest de gebruiksaanwijzing voordat hij het product koopt

Slide 14 - Quiz

Aan welke behoefte moet je volgens Maslow als eerste voldoen, voordat je andere behoeften kunt afstrepen?
A
behoefte aan acceptatie
B
behoefte aan zelfontplooiing
C
behoefte aan erkenning
D
fysiologische behoefte

Slide 15 - Quiz

Wat houdt het expressieve aspect van een boodschap in?
A
het gevoel en de emotie van de zender
B
een beschrijving van feiten
C
hoe de zender en ontvanger tegenover elkaar staan
D
invloed op de ontvanger uitoefenen

Slide 16 - Quiz

Als je met je boodschap iemand tot actie aan wil zetten, noemen we dat het:
A
expressieve aspect
B
appellerende aspect
C
relationele aspect
D
zakelijke aspect

Slide 17 - Quiz

Wat doe je bij de stap 'tegenwerping' van het VOCATIO-model?
A
de klant tegenspreken
B
de klant de voordelen van het product uitleggen
C
de weerstand van de klant opvangen en weerleggen
D
de klant een tegenaanbod doen

Slide 18 - Quiz

Wat is het ultieme doel van de customer journey?
A
Dat de klant je product koopt
B
Dat de klant je merk actief gaat promoten in zijn omgeving
C
Dat de klant herhaalaankopen doet
D
Dat de klant heel tevreden is over je product

Slide 19 - Quiz

De opvatting dat mensen klakkeloos en kritiekloos overnemen wat hen door de media wordt voorgeschoteld hoort bij het begrip:
A
multi-step-flow-theorie
B
kenniskloof-theorie
C
agendasetting-theorie
D
injectienaald-theorie

Slide 20 - Quiz

Wat is het belangrijkste kenmerk van de Uses-and-gratificationstheorie?
A
Dat de gebruiker een actieve rol heeft in de keuze voor het communicatiekanaal
B
Dat de communicatiekanalen vrij gekozen kunnen worden
C
Dat de gebruiker tegenwoordig een enorme hoeveelheid keuzes heeft
D
Dat het populairste communicatiekanaal het vaakst gekozen wordt

Slide 21 - Quiz

Waarom moet de 'gap' of 'kloof' tussen ist en soll gedicht worden?
A
Omdat identiteit een belangrijke manier is om je te onderscheiden
B
Omdat er anders een gat zit in de begroting
C
Om identiteit en imago overeen te laten komen
D
Omdat het imago verbeterd moet worden

Slide 22 - Quiz

Welke pijler hoort niet bij het ontwikkelen van een sterke positionering voor je merk?
A
Goede webcare-afdeling
B
Relevante doelgroep
C
Concurrentie-onderscheid
D
Sterke merkidentiteit

Slide 23 - Quiz

Wat wordt bedoeld met een top-of-mind-awareness bij (potentiële) klanten?
A
Spontane promotie van merk in vriendenkring
B
spontane naamsbekendheid
C
Dat klanten zin hebben in een nieuw product
D
Dat er spontaan een nieuw idee ontstaat

Slide 24 - Quiz

Wat wordt bedoeld met een 'propositie'?
A
De eerste die een product op de markt brengt heeft de propositie
B
de belofte aan de klant
C
De impact van het product op klanten
D
de positie t.o.v. concurrentie

Slide 25 - Quiz

'Betrokken', 'veelzijdig' en 'gepassioneerd' zijn voorbeelden van:
A
Waarden
B
Normen
C
Kernwaarden
D
Imago's

Slide 26 - Quiz

'De dochterondernemingen hebben wel een eigen stijl, maar de identiteit van het moederbedrijf blijft zichtbaar. De zichtbaarheid van het moederbedrijf (op de achtergrond herkenbaar) noemen we ook wel parent visibility.'
Hierin herken je de ... identity.
A
Branded
B
Endorsed
C
Monolithic

Slide 27 - Quiz

Welke pijler van de Corporate Identity Mix is het minst beheersbaar voor een bedrijf?
A
Gedrag
B
Symboliek
C
Communicatie

Slide 28 - Quiz

Welke pijler van de Corporate Identity Mix is het meest beheersbaar voor een bedrijf?
A
Gedrag
B
Symboliek
C
Communicatie

Slide 29 - Quiz

Een reclame-uiting van een groot bedrijf op bushokjes in de stad is een voorbeeld van:
A
Gedrag
B
Symboliek
C
Communicatie

Slide 30 - Quiz

"Als je dit product zonder toegevoegde suikers gebruikt, kies je voor een gezonde leefstijl en een lage calorie-inname."
Welke positionering is hierop van toepassing?
A
Informationeel
B
Transformationeel
C
Tweezijdig
D
Uitvoerings

Slide 31 - Quiz