Maak een verband tussen dit nieuwsbericht en de huizenprijzen
Doe dit op een manier waar je de volledige punten voor krijgt op een examen
Slide 4 - Slide
Opdracht bespreken
3.15
Slide 5 - Slide
Belangrijke punten nog uit H1
Giffengoederen: sprake van een positieve prijselasticiteit
Maar wat kunnen we eigenlijk met prijselasticiteit?
Slide 6 - Slide
Soorten prijselasticiteit
omzet = p * q
Slide 7 - Slide
prijselasticiteit
één product heeft niet maar
1 prijselasticiteit: Per punt
verandert deze.
Hoe hoger de prijs, hoe groter het
procentuele effect van een prijs-
verandering op de gevraagde
hoeveelheid
Slide 8 - Slide
prijselasticiteit
Bereken de procentuele verandering van de omzet wanneer de prijs van €0,10 naar €0,20 gaat.
bereken eerst de prijselasticiteit.
Slide 9 - Slide
Voorbeeldsom
Bereken de omzetverandering bij een Pe van -1,5, een prijs die van €2 naar €1,60 gaat een omzet die €400 was.
Slide 10 - Slide
Hoofdstuk 2: het aanbod
Wat is het verband tussen aanbod en prijs?
Slide 11 - Slide
2.1 welke productiefactoren zijn er?
arbeid
kennis
kapitaal
locatie
Slide 12 - Slide
Toe- en afnemende Meeropbrengsten
Slide 13 - Slide
Gelijkblijvende meeropbrengsten
Slide 14 - Slide
Toe- en afnemende schaalvoordelen
Waarom bestaat er geen kappersketen met 1000 zaken maar wel een miljardenbedrijf in de olie?
Slide 15 - Slide
Productiekosten
Voordat je iets aan kunt bieden, moet je productiekosten maken. Te verdelen in 2 soorten:
Vaste kosten (veranderen niet mee met de omzet)
Variabele kosten (veranderen wel mee met de omzet)
Slide 16 - Slide
Totale kosten:
Variabele kosten + Vaste kosten = Totale kosten
Slide 17 - Slide
Hoe bereken ik dan de gemiddelde totale kosten?
Slide 18 - Slide
Marginale kosten
Exta kosten per extra eenheid productie
Slide 19 - Slide
Waarom zijn marginale kosten (bijna) altijd toenemend?
Er wordt altijd eerst voor de 'first choice' gekozen en daarna voor de 'second best option'
Slide 20 - Slide
winstberekening
TO - TK = TW of;
(GO - GTK) * q = TW
Maximale winst bij MO = MK
sprake van exogene prijs? MO = GTO = P. winst dan dus gelijk bij MK = P
Slide 21 - Slide
Als er winst is, want:
Break-evenpunt = TO = TK
Slide 22 - Slide
Winst t.o.v. producentensurplus
producentensurplus = verschil tussen waarvoor de aanbieder het wil verkopen en waarvoor hij het verkoopt.
Maar vanaf wanneer is een producent bereid om te verkopen?
Slide 23 - Slide
Verkopen vanaf MK:
De producent verkoopt wanneer de MO groter is dan de MK, omdat hij anders verlies maakt bij de verkoop van een extra product. Hij of zij hoeft dus nog geen winst te maken bij producentensurplus.
Bij MK is sowieso geen rekening gehouden met constante kosten. Een bedrijf zou dus, op korte termijn, met verlies vekopen als het verlies lager is dan wanneer het geen producten verkoopt.