MX2 Spelling H1.8 (persoonsvorm tegenwoordige tijd, leestekens en dicteewoorden)

1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
1. Welkom en programma van de les
2. Talent inloggen en aanmelden bij de juiste klas
3. Start les in werkboek paragraaf 1.8 spelling

Slide 2 - Slide

Inloggen bij Talent online

  • Ga naar SOM
  • Ga naar Leermiddelen
  • Klik op methode Nederlands Talent
  • Je komt dan in het overzichtscherm van de methode Talent
  • Voer de klascode in, je krijgt deze van de docent.

Slide 3 - Slide

Rechtsonderin klik je op het blauwe rondje.

Slide 4 - Slide

Voeg in de klascode:

Slide 5 - Slide

Lesplanning:
 Lesdoelen:
- Je weet hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed spelt.
- Je weet hoe je deze leestekens goed gebruikt: punt, komma, uitroepteken, vraagteken,  aanhalingstekens.
- Je kent twintig dicteewoorden.


* Huiswerk: Test jezelf Spelling 1.8 op Talent Max 






Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Schrijf de persoonsvorm op de juiste manier:

De schilder ... (verven) de schutting.

Slide 8 - Open question

Schrijf de persoonsvorm op de juiste manier:

Wanneer ... (gebeuren) er nou eens iets leuks?

Slide 9 - Open question

Schrijf de persoonsvorm op de juiste manier:

Zeg, ... (vinden) je dat wel een goed idee?

Slide 10 - Open question

Schrijf de persoonsvorm op de juiste manier:

Zeg, ... (vinden) je vader dat wel leuk?

Slide 11 - Open question

Schrijf de persoonsvorm op de juiste manier:

Ik ... (worden) morgen een jaartje ouder.

Slide 12 - Open question

Schrijf de persoonsvorm op de juiste manier:

Hij ... (verhuizen) binnenkort naar Hoorn.

Slide 13 - Open question

Schrijf de persoonsvorm op de juiste manier:

... (worden) jij vandaag opgehaald?

Slide 14 - Open question

Schrijf de persoonsvorm op de juiste manier:

De dief ... (roven) allemaal spullen

Slide 15 - Open question

Schrijf de persoonsvorm op de juiste manier:

Wij ... (graven) een kuil.

Slide 16 - Open question

Schrijf de persoonsvorm op de juiste manier:

Hij ... (geloven) dat nooit.

Slide 17 - Open question

Heb je het lesdoel van vandaag behaald?
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Welk leesteken staat IN een zin en niet aan het eind?
A
punt
B
komma
C
uitroepteken
D
vraagteken

Slide 21 - Quiz

Welk leesteken hoort op de plaats van het cijfer (1)?

Jarenlang groeide het aantal bezitters van een tablet (1)
A
punt
B
komma
C
uitroepteken
D
vraagteken

Slide 22 - Quiz

Welk leesteken hoort op de plaats van het cijfer (2)?

Maar in de eerste helft van 2014 was de groei eruit (2) toonde marktonderzoek aan (3)
A
punt
B
komma
C
uitroepteken
D
vraagteken

Slide 23 - Quiz

Welk leesteken hoort op de plaats van het cijfer (3)?

Maar in de eerste helft van 2014 was de groei eruit, toonde marktonderzoek aan (3)
A
punt
B
komma
C
uitroepteken
D
vraagteken

Slide 24 - Quiz

Welk leesteken hoort op de plaats van het cijfer (4)?

Halverwege dat jaar hadden bijna 7,5 miljoen mensen (4) dat is 56 procent van de Nederlanders van 13 jaar of ouder (5) een tablet (6)
A
punt
B
komma
C
uitroepteken
D
vraagteken

Slide 25 - Quiz

Welk leesteken hoort op de plaats van het cijfer (5)?

Halverwege dat jaar hadden bijna 7,5 miljoen mensen, dat is 56 procent van de Nederlanders van 13 jaar of ouder (5) een tablet (6)
A
punt
B
komma
C
uitroepteken
D
vraagteken

Slide 26 - Quiz

Welk leesteken hoort op de plaats van het cijfer (6)?

Halverwege dat jaar hadden bijna 7,5 miljoen mensen, dat is 56 procent van de Nederlanders van 13 jaar of ouder, een tablet (6)
A
punt
B
komma
C
uitroepteken
D
vraagteken

Slide 27 - Quiz

Welk leesteken hoort op de plaats van het cijfer (7)?

Is de groei er dan echt helemaal uit (7)
A
punt
B
komma
C
uitroepteken
D
vraagteken

Slide 28 - Quiz

Welke zin staat in de directe rede?
A
Hij vroeg wat het huiswerk was.
B
Hij vroeg: 'Wat is het huiswerk?'

Slide 29 - Quiz

Welke zin kloppen de leestekens?
A
Hij zei: Ik heb geen zin om op te staan.
B
Hij zei: 'Ik heb geen zin om op te staan'.
C
Hij zei 'Ik heb geen zin om op te staan.'
D
Hij zei: 'Ik heb geen zin om op te staan.'

Slide 30 - Quiz

Heb je het lesdoel van vandaag behaald?
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll

Oefenen met de dicteewoorden

Slide 32 - Slide

Welk woord is NIET goed geschreven?
A
afsluitbaar
B
levensloos
C
beseffen
D
krokus

Slide 33 - Quiz

Welk woord is NIET goed geschreven?
A
biotoop
B
dierproef
C
nablussen
D
minnimaal

Slide 34 - Quiz

Welk woord is NIET goed geschreven?
A
oerdom
B
figuur
C
erkenne
D
okselfris

Slide 35 - Quiz

Welk woord is NIET goed geschreven?
A
garandderen
B
ozonlaag
C
heimwee
D
presidentieel

Slide 36 - Quiz

Welk woord is NIET goed geschreven?
A
verdragen
B
kattenbak
C
intenssief
D
weren

Slide 37 - Quiz

Maak online de test jezelf van spelling 1.8
= huiswerk (datum)
--> Ga naar Somtoday
--> Ga naar lesmateriaal
--> Klik op de link met Talent MAX 2 vmbo-t
 --> Ga naar hoofdstuk 1, paragraaf 8, spelling en maak de test jezelf van spelling 1.8

Slide 38 - Slide