Module 4 Periode 1 lesweek 6

Module 4 Periode 1 lesweek 6
1 / 22
next
Slide 1: Slide
WelzijnMBOStudiejaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

Items in this lesson

Module 4 Periode 1 lesweek 6

Slide 1 - Slide

Verstandelijke beperking
Heeft een IQ tussen de 20 en 35.
Een cliënt met een zeer ernstige verstandelijke beperking heeft een IQ onder de 20.
De intelligentie kan niet met een intelligentietest worden gemeten > ontwikkelingsleeftijd.
Ernstig en zeer ernstig verstandelijk beperkte cliënten wonen vaak op een instellingsterrein > specifieke behoefte aan zorg + veilige omgeving
Zij ervaren hun omgeving vooral via het lichaam en de zintuigen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

verstandelijke beperking
Wat valt op?
Hoe vindt je het om dit te zien?
Wat vraagt dit van jou als begeleider?

Slide 4 - Slide

Welke vorm van voorbehoedsmiddel is geschikt voor verstandelijk beperkte dames
A
Pil
B
Spiraal
C
Prikpil
D
Vrouwencondoom

Slide 5 - Quiz

Welke afkorting wordt gebruikt voor licht verstandelijk beperkt
A
LVG
B
VB
C
LVB
D
LV

Slide 6 - Quiz

Hoe kan je het best communiceren met een verstandelijk beperkt persoon?

A
praat alleen met de begeleider.
B
probeer de anamnese zo snel mogelijk te doen.
C
gebruik pictogrammen als begrip minder is.
D
probeer lange zinnen te gebruiken

Slide 7 - Quiz

Ernstig verstandelijk beperkt heeft een niveau van een
A
7 jarige
B
3 jarige
C
12 jarige

Slide 8 - Quiz

Wat betekent verstandelijk beperkt?
A
geestelijk beperkt
B
lichamelijk beperkt
C
lichamelijk en geestelijk beperkt
D
sociaal beperkt

Slide 9 - Quiz

Een ernstig verstandelijk beperkte heeft een IQ van?
A
20 tot 35
B
35 tot 50
C
0 tot 20
D
50-70

Slide 10 - Quiz

Wat kan helpen in het contact met cliënten met ernstig verstandelijke beperking mbt communicatie


Slide 11 - Open question

Motoriek
Onvoldoende ontwikkeld, maar er zijn grote verschillen.
Sommige cliënten kunnen lastig opstaan, andere zijn afhankelijk van een rolstoel.
Weer andere cliënten hebben moeite met de fijne motoriek, zoals de coördinatie van de handen > eten.

Slide 12 - Slide

Wat zijn stereo type bewegingen

Slide 13 - Mind map

In het contact met de cliënt maak je gebruik van ondersteunende communicatiemiddelen zoals pictogrammen, gebaren, een aanwijsboek of foto’s met als doel de cliënt beter te begrijpen. Dit heet?
A
Totaal communicatie
B
Grote communicatie
C
Visuele communicatie
D
Gebarentaal

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Video

Ernstig beperkt
Er sprake is van minimaal twee afzonderlijke beperkingen die allebei langdurig zijn.
Er sprake is van complexe en intensieve ondersteuningsvragen.
De beperkingen elkaar op een negatieve manier beïnvloeden.
Er weinig tot geen compensatiemogelijkheden zijn.

Slide 16 - Slide

EMVB Zorg
Cliënten met een ernstige meervoudige verstandelijke beperking hebben intensieve zorg nodig op allerlei gebieden.

Elke extra beperking maakt de mogelijkheid tot compenseren kleiner.
Hoe meer beperkingen een cliënt heeft, hoe minder compensatie er mogelijk is.
Twee problemen die vaak bij deze cliëntgroep worden gezien: slikproblemen en ademhalingsproblemen.
Compenseren: houdt in dat een andere vaardigheid of eigenschap de beperking vervangt.




Slide 17 - Slide

Tips
Leer klein kijken! (Heb oog voor alle kleine signalen die de cliënt geeft).

Wees geduldig en neem de tijd om de mogelijkheden van de cliënt te leren kennen. (Denk in (heel) kleine stappen).
Biedt structuur en houvast.
Creëer rust in de omgeving. (Gebruik kleuren, geluiden of muziek waarbij de cliënt zich prettig voelt).
Als een cliënt zich verslikt, blijf dan kalm en benoem altijd wat je gaat doen, zodat de cliënt niet schrikt van jouw handeling.
Pas je communicatie aan, aan de mogelijkheden van de cliënt. (Verbale communicatie, lichamelijk contact, voorwerpen, gebaren, computers en hulpprogramma’s).




Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Filmpje
Hoe zou jij dit oplossen als begeleider?
Wat zou je wel en juist niet doen?

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Opdracht
Verdiep je in de methodieken Active Support en Gentle teaching.
Maak aantekeningen over deze methodieken!
Wat houden ze in?
Voor wie zijn ze bedoeld?
Hoe worden deze methodieken ingezet?
Wat is voor jou als begeleider belangrijk om te weten?
Maak van beide methodieken een woordweb en verwerk daarin de bovenstaande punten.

Slide 22 - Slide