Herhaling 3.1 en 3.2 havo

Herhaling 3.1 en 3.2
1 / 14
next
Slide 1: Slide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Herhaling 3.1 en 3.2

Slide 1 - Slide

Wat betekent politiek?

Slide 2 - Open question

Wat betekent democratie?

Slide 3 - Open question

Burgers hebben de meeste politieke invloed in een:
A
religieus autoritair regime.
B
militair autoritair regime.
C
directe democratie.
D
indirecte democratie.

Slide 4 - Quiz

Wat betekent ideologie?

Slide 5 - Open question

I. Een vrije pers is een belangrijk uitgangspunt in een democratie.
II. In een dictatuur maken oppositiepartijen deel uit van de politieke macht.
A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 6 - Quiz

I. Censuur wil zeggen dat de overheid de media controleert.
II. In veel autoritaire regimes hebben de militairen ook politieke macht.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 7 - Quiz

Wie hebben in een autoritair regime vaak last van beperkingen van grondrechten?
A
Bedrijven en militairen.
B
Politie en burgers.
C
Burgers en media.
D
Media en politieke bestuurders.

Slide 8 - Quiz

De overheid legt de burgers plichten op. Dit vindt:
A
wel plaats in een autoritair regime, maar niet in een democratie.
B
wel plaats in een democratie, maar niet in een autoritair regime.
C
plaats in zowel een autoritair regime als een democratie.
D
alleen plaats in landen zonder grondwet.

Slide 9 - Quiz

Rechtse politieke partijen benadrukken dat:
A
mensen gelijke kansen moeten krijgen.
B
de macht in Nederland eerlijker moet worden verdeeld.
C
de overheid een passieve rol moet hebben.
D
waarden en normen de vrijheid van mensen in de weg staan.

Slide 10 - Quiz

Linkse politieke partijen benadrukken dat:
A
mensen gelijke kansen moeten krijgen.
B
burgers meer vrijheid moeten krijgen.
C
de overheid minder macht moet krijgen.
D
naastenliefde belangrijker is dan sociaaleconomische verhoudingen.

Slide 11 - Quiz

Politieke partijen die rechts zijn:
A
willen een actieve overheid.
B
zijn voor bescherming van de zwakkeren in de samenleving.
C
vinden dat de overheid de vrijheid van burgers moet beschermen.
D
willen de inkomensverschillen verkleinen.

Slide 12 - Quiz

Linkse politieke partijen:
A
vinden dat rijke mensen evenveel belasting moeten betalen als arme mensen.
B
willen het verschil tussen arm en rijk vergroten.
C
vinden dat de overheid moet opkomen voor zwakkeren in de samenleving.
D
hechten veel waarde aan het bedrijfsleven.

Slide 13 - Quiz

Liberale partijen benadrukken dat:
A
mensen gelijke kansen moeten krijgen.
B
burgers meer vrijheid moeten krijgen.
C
de overheid een sterke positie moet hebben.
D
het rentmeesterschap centraal moet staan.

Slide 14 - Quiz