Eindexamen Geschiedenis VMBO 2018 (meerkeuzevragen)

Examen VMBO-KB, GL en TL
2018
geschiedenis en staatsinrichting CSE GL en TL
Meerkeuzevragen
1 / 30
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 3,4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Examen VMBO-KB, GL en TL
2018
geschiedenis en staatsinrichting CSE GL en TL
Meerkeuzevragen

Slide 1 - Slide



Nederland van 1848 tot 1914

Slide 2 - Slide


Over welke kwestie gaat de tekst? 
En over welk onderdeel van de grondwet gaf Willem III toe?
A
de Luxemburgse kwestie de ministeriële verantwoordelijkheid
B
de Luxemburgse kwestie het recht van interpellatie
C
de Sociale kwestie de ministeriële verantwoordelijkheid
D
de Sociale kwestie het recht van interpellatie

Slide 3 - Quiz


Door de Luxemburgse kwestie veranderde rond 1867 de politieke verhouding tussen het kabinet en het parlement. Bij deze verandering waren de volgende stappen belangrijk:
1 Alle leden van het kabinet dienden hun ontslag in.
2 Het kabinet kreeg een conflict met de Tweede Kamer over de aanpak van de Luxemburgse kwestie.
3 De Tweede Kamer keurde de begroting van het kabinet af.
Wat is de juiste volgorde van stappen in deze verandering, van vroeger naar later?
A
Luxemburgse kwestie → 2 → 1 → 3 → nieuwe politieke verhouding
B
Luxemburgse kwestie → 2 → 3 → 1 → nieuwe politieke verhouding
C
Luxemburgse kwestie → 3 → 1 → 2 → nieuwe politieke verhouding
D
Luxemburgse kwestie → 3 → 2 → 1 → nieuwe politieke verhouding

Slide 4 - Quiz


Over welk onderwerp gaat de enquête van de overheid?
A
over de emancipatie
B
over de sociale kwestie
C
over de vakbonden
D
over het recht op werk

Slide 5 - Quiz


In 1893 werd in Nederland een politieke partij verboden. Het verbieden van een politieke partij kan botsen met een grondrecht.

Welk grondrecht wordt bedoeld? En is dat een klassiek of een sociaal grondrecht?
A
vrijheid van meningsuiting; dit is een klassiek grondrecht
B
vrijheid van meningsuiting; dit is een sociaal grondrecht
C
vrijheid van vereniging; dit is een klassiek grondrecht
D
over het recht op werk

Slide 6 - Quiz


Naar aanleiding van welke gebeurtenis is het bericht geschreven?
A
de invoering van het algemeen kiesrecht
B
de invoering van het caoutchouc-artikel
C
de invoering van het censuskiesrecht
D
de invoering van het passief kiesrecht

Slide 7 - Quiz


Wat is op de wereldkaart te zien? En welke oorzaken van dat verschijnsel zijn juist?
A
modern imperialisme communisme + nationalisme
B
modern imperialisme industrialisatie + nationalisme
C
nationalisme communisme + bondgenootschappen
D
nationalisme industrialisatie + bondgenootschappen

Slide 8 - Quiz


Deze prent is gemaakt naar aanleiding van de Ongevallenwet. 
Zijn de personen die toekijken positief of negatief over de Ongevallenwet? En welk argument past daarbij?
A
Positief, want de wet helpt arbeiders bij blijvende arbeidsongeschiktheid.
B
Positief, want de wet voorkomt dat arbeiders ongelukken zullen krijgen op hun werk.
C
Negatief, want de wet zorgt ervoor dat arbeiders sneller zullen worden ontslagen.
D
Negatief, want de wet zorgt ervoor dat arbeiders te gemakkelijk een uitkering kunnen aanvragen.

Slide 9 - Quiz



De Eerste Wereldoorlog (1914-1918)

Slide 10 - Slide


Op welke kaart zijn met een donkere kleur drie landen van de Centralen aangegeven?
A
kaart 1
B
kaart 2
C
kaart 3
D
kaart 4

Slide 11 - Quiz



Het interbellum (1918-1939)

Slide 12 - Slide


Welke begrippen horen bij de bron?
A
censuur en totalitair
B
censuur en zuivering
C
collectivisatie en totalitair
D
collectivisatie en zuivering

Slide 13 - Quiz


Blijkt uit de bron dat de NSB het eens of oneens is met de aanpak van de crisis door de regering? En waaruit blijkt dat?
A
eens, want de NSB geeft de Joden de schuld van de werkloosheid
B
eens, want de NSB is op dat moment een regeringspartij
C
oneens, want de NSB wil de werkloosheid aanpakken
D
oneens, want de NSB wil niet ingrijpen bij een economische crisis

Slide 14 - Quiz


Welk begrip hoort bij de bron?
A
demilitarisatie
B
dolkstootlegende
C
Führerprincipe
D
Heim ins Reich

Slide 15 - Quiz


In welk jaar is deze foto gemaakt?
A
1930
B
1933
C
1936
D
1939

Slide 16 - Quiz



De Tweede Wereldoorlog (1939-1945)

Slide 17 - Slide


Welk doel had de Gestapo in nazi-Duitsland?
A
de bijeenkomsten van de NSDAP met geweld beschermen
B
de concentratiekampen leiden
C
de jeugd tot nationaal-socialisten opvoeden
D
de tegenstanders van Hitler vervolgen

Slide 18 - Quiz


Welk land wordt bedoeld in bericht 1? 
En welk bondgenootschap wordt bedoeld in bericht 2?
A
land in bericht 1: Duitsland bondgenootschap in bericht 2: As-mogendheden
B
land in bericht 1: Duitsland bondgenootschap in bericht 2: Geallieerden
C
land in bericht 1: Japan bondgenootschap in bericht 2: As-mogendheden
D
land in bericht 1: Japan bondgenootschap in bericht 2: Geallieerden

Slide 19 - Quiz



Europa en de wereld (1945-1989)

Slide 20 - Slide


Over welke persoon gaat de bron?
A
over Drees, omdat hij de onafhankelijkheid van Indonesië tegenwerkte
B
over Drees, omdat hij samenwerkte met de Japanners
C
over Soekarno, omdat hij de onafhankelijkheid van Indonesië tegenwerkte
D
over Soekarno, omdat hij samenwerkte met de Japanners

Slide 21 - Quiz


Wie heeft deze toespraak gehouden?
A
een minister van de Sovjet-Unie
B
een minister van de Verenigde Staten
C
een minister van Frankrijk
D
een minister van Groot-Brittannië

Slide 22 - Quiz


Deze poster werd in 1952 gebruikt in Nederland bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer.
Welke boodschap is op de propagandaposter te zien?
A
Stem niet op de communistische partij, want zij nemen het op voor de rijke mensen.
B
Stem niet op de communistische partij, want zij pakken je vrijheid af.
C
Stem op de communistische partij, want kapitalisten nemen het op voor de rijke mensen.
D
Stem op de communistische partij, want kapitalisten pakken je vrijheid af.

Slide 23 - Quiz


Over welke gebeurtenis gaat de bron?
A
over de Blokkade van Berlijn
B
over de Cubacrisis
C
over de Hongaarse Opstand
D
over de Slag om Engeland

Slide 24 - Quiz


In de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zitten landen die het vetorecht hebben.
Welke landen hebben het vetorecht?
A
alle landen van de Veiligheidsraad
B
de landen die de Verenigde Naties hebben opgericht
C
de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad
D
het grootste land van elk werelddeel

Slide 25 - Quiz


De tekening is bedoeld als waarschuwing.
Voor welke landen is de waarschuwing bedoeld? En welke boodschap is in de afbeelding te herkennen?
A
Oost-Europese landen communisten overwinnen alles
B
Oost-Europese landen de kapitalisten vormen een bedreiging
C
westerse wereld de communisten vormen een bedreiging
D
westerse wereld kapitalisten overwinnen alles

Slide 26 - Quiz


Welk begrip hoort bij de bron?
A
jongerencultuur
B
kiesrecht
C
toenemende consumptie
D
Tweede Feministische Golf

Slide 27 - Quiz



De nieuwe wereldorde (vanaf 1990)

Slide 28 - Slide


Welk begrip hoort bij de uitspraak in de bron?
A
feminisme
B
liberalisme
C
populisme
D
socialisme

Slide 29 - Quiz


Welke Nederlandse politieke leider wordt vaak een populist genoemd?
A
A. Jacobs
B
H. Colijn
C
P. Fortuyn
D
W. Drees

Slide 30 - Quiz