1kader voorbereiden Toets H1

Welkom!
1
WELKOM!
2
Boek- studiewijzer/mapje 
Pak alvast je spullen
Log in


Start je laptop op.


Aantekeningen schrift
Laptop
Etui en je leesboek
3
4
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
1
WELKOM!
2
Boek- studiewijzer/mapje 
Pak alvast je spullen
Log in


Start je laptop op.


Aantekeningen schrift
Laptop
Etui en je leesboek
3
4

Slide 1 - Slide

Leesvaardigheid
  • titel-deeltitel-onderwerp
  • Wat doe je als je verkennend leest?
  • de bron

Slide 2 - Slide

schrijven
Formele taal
E-mail schrijven

Slide 3 - Slide

Grammatica
  • Volgorde zinsontleding
  1. Pv =ww > tijdproef-getalproef
  2. WG=alle werkw.
  3. zinsdeelstreepje (wie-waar-waar-wanneer-hoe)
  4. OW= Wie/ wat +wg

Slide 4 - Slide

Spelling werkwoord TT
heel werkwoord=infinitief= werkwoord in de wij-vorm tt
hij kwam> komen
Stam-heel werkwoord min -en ( beloven-belov)
Ik vorm-beloof
Ik hoor iets of niets> vervang ww door lopen
meld jij....... loop jij?
jij meldt...... jij loopt

Slide 5 - Slide

Alleen ter controle i.v.m. drempeltoets
inloggen: 
online.muiswerken.nl/hethvc
gebruikersnaam: kluispasnummer
wachtwoord (al aangemaakt bij numo) 

Slide 6 - Slide

Welke vraag stel je om het onderwerp van de tekst te vinden?
A
Waarover gaat deze tekst?
B
Wat is de titel van deze tekst?
C
Wat is de bron van deze tekst?
D
wie of wat +wg

Slide 7 - Quiz

Wat bekijk/lees je bij verkennend lezen?
A
titels en bron
B
de hele tekst
C
titel, deeltitels, plaatjes, bron, eerste/laatste alinea
D
titel, deeltitel en plaatjes

Slide 8 - Quiz

Wat is een deelonderwerp?
A
de helft van het hele onderwerp
B
het onderwerp van een tekstgedeelte (alinea)
C
de hoofdgedachte van de tekst
D
een alinea

Slide 9 - Quiz

Wat zijn de kenmerken van formeel taalgebruik? Zoek op in je boek.

Slide 10 - Open question

antwoord
- spreek de ander aan met u
- gebruik nette woorden
- schrijf in hele zinnen
-gebruik geen spreektaal 

Slide 11 - Slide

Je mailt naar een telefoonwinkel omdat je telefoon niet goed gemaakt is.
Wat is het onderwerp van je mail?
A
Mijn telefoon is pas gerepareerd en hij doet het nog steeds niet.
B
telefoon?
C
ik betaal niet
D
klacht telefoonreparatie

Slide 12 - Quiz

Welke stellingen zijn waar?
1. de persoonsvorm is altijd één werkwoord
2. een zinsdeel kan vóór de pv gezet worden.
A
1 en 2 zijn waar
B
1 is waar 2 is niet waar
C
1 is niet waar 2 is nwaar
D
1 en 2 zijn niet waar

Slide 13 - Quiz

Gisteren heeft mijn zus hem geholpen met zijn huiswerk.
Wat is het ow hier?
A
hem
B
mijn zus
C
Gisteren
D
heeft

Slide 14 - Quiz

Zet deze zin in de vt én het mv:
De basketballer tekent heel mooi.

Slide 15 - Open question

Wat is de pv in deze zin? (tijdproef)
Samen hebben we kastanjes gezocht.
A
hebben
B
Samen
C
opgezocht
D
hebben opgezocht

Slide 16 - Quiz

Stel je schrijft een e-mail naar de wiskunde docent over het inhalen van een toets. Wat noteer je op de stippellijntjes?
aan:.....
van......
onderwerp.....

Slide 17 - Open question

Welke zin is correct verdeeld in zinsdelen?
A
Ze/ heeft/ ons vroeger geholpen/ met een online huiswerkopdracht.
B
Ze/ heeft/ ons/ weleens/ geholpen/ met een huiswerkopdracht.
C
Gisteren heeft/ hi/j ons weleens/ geholpen/ met een online huiswerkopdracht.
D
Mijn moeder/ heeft/ mij gisteren geholpen/ met de toetsweek.

Slide 18 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin:
Andere kinderen maken elke weekend een doelpunt.

Slide 19 - Open question

welke zin is correct?
A
bij de kinderen bewonder ik ook een paar talenten?
B
Bij de kinderen bewonder ik ook een paar talenten!
C
Bij de kinderen bewonder ik ook een paar talenten.
D
Bij de kinderen bewonder ik ook een paar talenten

Slide 20 - Quiz


Wat is het infinitief/heel werkwoord van het onderstreepte woord:
Hij is 13 jaar.

Slide 21 - Open question


Wat is het infinitief/heel werkwoord van het onderstreepte woord:
Kwamen jij en ik te laat?

Slide 22 - Open question

Vul juiste ww-vorm in, in de tt:
1. Karel (zijn)...........verliefd op de buurvrouw.
2. Hij (fluisteren) ................iets in haar oor.
3. ..............(raden) jij wat hij zegt?
A
1. was 2. fluistert 3. Raadt
B
1. is 2. fluisterd 3. Raad
C
1. is 2. fluistert 3. Raad
D
1. is 2. fluisterd 3. Raadt

Slide 23 - Quiz

Welk leesteken plaats je achter deze zinnen?
1. Wat een schitterende outfit
2. Deze quiz is bijna ten einde
A
1 = . 2 = .
B
1= ! 2= .
C
1 = ? 2 = !
D
1 = ! 2 = !

Slide 24 - Quiz

Welk cijfer zou je jezelf geven als je gaat over het begrijpen van de toetsonderdelen?
010

Slide 25 - Poll

Slide 26 - Link

NUMO.nl
Oefen op numo.nl met 
spelling,
grammatica en/of  
lezen

Slide 27 - Slide