HA3: Woordenschat: letterlijk en figuurlijk taalgebruik

Taalgebruik
letterlijk en figuurlijk
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Taalgebruik
letterlijk en figuurlijk

Slide 1 - Slide


LETTERLIJK OF FIGUURLIJK?


Slide 2 - Slide

Aan het einde van deze les:
  • Weet je het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik
  • Kan je figuurlijk taalgebruik herkennen

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video


Letterlijk taalgebruik

Dit vertelt precies wat er gebeurd is, er zit geen andere betekenis achter

Bijvoorbeeld: tegen de lamp lopen --> je bent écht tegen de lamp aangelopen

Slide 5 - Slide


Figuurlijk taalgebruik

 Dit heeft een andere betekenis dan dat er staat.

'Tegen de lamp lopen' kan in dit geval ook betekenen: je deed iets stiekem en bent nu gesnapt

Slide 6 - Slide


Nog meer voorbeelden van figuurlijk taalgebruik:

  • De baard in de keel krijgen
  • Een blauwtje lopen
  • Iemand uit de droom helpen
  • Bij de pakken neerzitten

Spreekwoorden zijn altijd figuurlijk bedoeld!

Slide 7 - Slide

En nu even oefenen!

Slide 8 - Slide

Je moet het nou eens goed in je oren knopen, dat je op tijd moet komen
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 9 - Quiz

Ik heb er een hard hoofd in of ik dit jaar ga slagen voor mijn eindexamen
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 10 - Quiz

Ik heb een wond aan mijn hoofd
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 11 - Quiz

Ik heb een zere keel
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 12 - Quiz

Mijn broer krijgt de baard in de keel
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 13 - Quiz

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 14 - Quiz

Je raadt nooit wie ik gisteren tegen het lijf liep
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 15 - Quiz

veelvoorkomende uitdrukkingen en spreekwoorden H5

Slide 16 - Slide

H5:
1. een blauwtje lopen – afgewezen worden in de liefde
2. Je kunt me de boom in. – Ik trek me niets van je aan.
3. Bij de buren is het gras altijd groener. – Bij anderen lijkt het altijd beter, omdat je eventuele problemen van hen niet kent.
4. grijze haren van iets krijgen – zich ergens veel zorgen over maken
5. groen (fig.) – jong; onervaren
6. groen licht krijgen – toestemming krijgen om je plan uit te voeren
7. het groene boekje – de Woordenlijst van de Nederlandse taal
8. een groene golf – een reeks van achter elkaar op groen springende verkeerslichten

Slide 17 - Slide

H5:
9. groene haring – de laatst gevangen, slechts licht gezouten haring
10. het groene hart – een gebied waar nog veel groen is, dat nog niet verstedelijkt is de groene kaart – het internationaal verzekeringsbewijs tegen wettelijke aansprakelijkheid voor motorvoertuigen
11. het groene laken – de biljarttafel
12. een groene partij – een politieke vereniging die milieuzaken belangrijk vindt
13. de groene tafel – het meubel waaraan een commissie, bestuur of de regering zit
14. groene vingers hebben – goed kunnen omgaan met planten
15. Hoge bomen vangen veel wind. – Wie opvalt of aanzien heeft krijgt
          gemakkelijk kritiek.

Slide 18 - Slide

H5:
16. iemand op zijn blauwe ogen geloven – ervan uitgaan dat iemand de waarheid spreekt
17. iemand zwart maken – kwaad over iemand vertellen
18. de koperen ploert – de zon
19. De morgenstond heeft goud in de mond. – De ochtend is het beste deel van de dag.
20. met zijn neus in de boter vallen – geluk hebben
21. je oog laten vallen op – kiezen voor
22. op een roze wolk zitten – zo gelukkig zijn dat je de werkelijkheid uit het oog verliest
23. op zwart zaad zitten – geldgebrek hebben
24. over de rooie gaan – buiten zinnen zijn (meestal van woede)
25. rood staan – een negatief saldo hebben

Slide 19 - Slide

H5:
26. Spreken is zilver, zwijgen is goud. – Het is soms goed om ergens niet over te
           praten.
27. voor zich spreken – voor de hand liggen; geen toelichting behoeven
28. twee gezichten kennen – twee kanten hebben
29. Vele handen maken licht werk. – Met wat hulp gaat alles gemakkelijker.
30. Wie a zegt moet ook b zeggen. – Als je eenmaal ergens aan begonnen bent, moet je het ook afmaken.
31. Wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht. – Een klein foutje kan een groot geheel te schande maken.
32. een wit voetje halen – in de gunst proberen te komen
33. ze bruin bakken – erg overdrijven

Slide 20 - Slide

Wat vind je nog lastig?

Slide 21 - Open question