Examentraining Biologie HAVO

Examentraining havo
1 / 48
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 48 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Examentraining havo

Slide 1 - Slide

Examen biologie havo
Examenzittingen

Tijdvak 1: maandag 28 mei 2024    13:30-16:30 uur
Tijdvak 2: vrijdag 25 juni 2024         13:30-16:30 uur

Slide 2 - Slide

Wat neem je mee naar het biologie examen?
  • Tijdens je examen mag je een BINAS van school gebruiken, 
  • De BINAS dient compleet onbeschreven en onbeplakt te zijn. Het gebruik
       van briefjes als paginawijzers is niet toegestaan.
  • Het gebruik van een niet-grafische rekenmachine is toegestaan.
  • Verder meenemen naar je examen: (reserve-)pen, tekenpotlood, gum,
       geodriehoek, arceerstiften en eventueel een woordenboek NL.
  • Tijdens je examen mag je NIKS lenen van anderen. 

Slide 3 - Slide

Wat moet je KUNNEN?

Slide 4 - Slide

Wat moet je
KUNNEN?
Vergeet niet het toepassen van de natuurwetenschappelijke methode!

Slide 5 - Slide

Wat moet je KENNEN?

In principe alles van havo4 en havo5
behalve H1 en een deel van H4.

Twijfel je?

De volgende slides bevatten de specificaties van
de syllabus biologie havo 2024. 
LET OP! de details staan in het boek!

Slide 6 - Slide

Molecuul- en celniveau

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Orgaan- en organismeniveau

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Populatie- en ecosysteemniveau

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Welk type vragen kom je tegen?
  • Open vragen: aantal punten meestal gelijk aan aantal
      denkstappen
  • Meerkeuze vragen

In de examens kunnen meerkeuzevragen voorkomen voor
1 punt en voor 2 punten. Het aantal punten dat aan een  meerkeuze-vraag wordt toegekend, hangt in principe samen met het aantal denkstappen dat de kandidaat moet maken om tot het antwoord te komen.
LET OP!

Slide 15 - Slide

Er zijn verschillende soorten open vragen
Hoe te herkennen?
Feitenkennis
Noem..
Met welke term…
Wat is…
Geef een omschrijving van …
Verklaring / toelichting
Geef een verklaring voor…
Inzicht
Leg uit….
Bereken…
Mening
Beargumenteer…
Vaardigheden
Formuleer een hypothese
Maak een werkplan
Beschrijf een werkwijze…
Trek een conclusie

Slide 16 - Slide

Snoekkroketten

Slide 17 - Slide

1. Wat is de vraagstructuur?
Instructiewerkwoord + onderwerp + verplicht gegevensgebruik of noteringsvoorwaarde


Uitleggen + oorzaak dat snoekkroketten lichter verteerbaar zijn dan kippen-, rund- en varkenskroketten + mbv gegevens uit de tabel


Slide 18 - Slide

2. Wat is de antwoordstructuur?
Instructiewerkwoord als zelfstandig naamwoord + onderwerp + verplicht gegevensgebruik of noteringsvoorwaarde


Uitleg + oorzaak dat snoekkroketten lichter verteerbaar zijn dan kippen-, rund- en varkenskroketten + m.b.v. gegevens uit de tabel


Slide 19 - Slide

3. Naar welk verband wordt gevraagd?
Moet je een oorzaak/ gevolg uitleggen? Moet je een conclusie trekken uit de gegevens? Om dit te achterhalen kun je gebruik maken van de signaalwoorden uit de vraag.

Slide 20 - Slide

3.Naar welk verband wordt gevraagd?

Slide 21 - Slide

4. Over welk hoofdonderwerp in de biologie gaat deze vraag?
Bedenk bij welk hoofdonderwerp deze vraag hoort. Dit kan je op het juiste spoor zetten voor te gebruiken BINAS tabellen of begrippen in het antwoord -> Voeding en vertering

Slide 22 - Slide

5. Welke gegevens uit de vraag kan ik gebruiken?

Lees de informatie uit de context (dus de tekst boven de vraag) gericht door om relevante gegevens te vinden die je nodig hebt voor het antwoord.

Arceer eventueel.

Slide 23 - Slide

6. Welke gegevens/ kennis moet ik zelf toevoegen?
Bedenk welke kennis je nog moet toevoegen om het antwoord compleet te maken. Bedenk ook welke biologische begrippen waarschijnlijk in het antwoord moeten voorkomen: 
Enzymen, koolhydraten, eiwitten, vetten, organen


Slide 24 - Slide

7. Formuleer nu je antwoord
Herhaal de vraag + neem het signaalwoord dat past bij het verband in de vraag + voeg het hulpmiddel toe.


Snoekkroketten zijn lichter verteerbaar dan kippen-, rund- en varkensvleeskroketten omdat in de tabel staat dat ...

Slide 25 - Slide

Schrijf het antwoord in je schrift

Slide 26 - Slide

8. Controle
Lees de vraag nog een keer goed door en kijk nog een keer kritisch naar je antwoord. Beantwoord je de vraag eigenlijk wel? Zo niet: pas je antwoord aan


Slide 27 - Slide

9. Maak het antwoord compleet
Voeg informatie uit de context en eigen informatie (kennis/ BINAS) toe om het antwoord compleet te maken.

(Dit was een 1pt vraag, dan volstaat een kort antwoord. Maar beschouw het maar even als een 2pt vraag).


Slide 28 - Slide

Compleet antwoord


Snoekkroketten zijn lichter verteerbaar dan kippen-, rund- en varkensvleeskroketten omdat in de tabel staat dat snoekkroketten per 100gr maar 1gr vet bevat (terwijl kip, rund, -en varkenskroketten 12-15x meer vet bevat) en vet langzamer verteerd dan eiwitten en koolhydraten.

Slide 29 - Slide

Nog een voorbeeld
Riccardo had koorts. Bij koorts is het temperatuurcentrum in de hersenen ingesteld op een hogere temperatuur dan 37oC. De verpleegkundige constateerde dat Riccardo rilde, een bleke kleur had en dat zijn lichaamstemperatuur nog steeds opliep.
Leg uit hoe door rillen de lichaamstemperatuur stijgt.

Slide 30 - Slide

Uitwerking vraag over koorts en rillen
 Leg uit hoe door rillen de lichaamstemperatuur stijgt.
Verband leggen: wat heeft rillen met temperatuurstijging te maken? 
Rillen betekent bewegen, dus gebruik van spieren dus verbranding dus warmteproductie! 
Dit zijn dus de denkstappen die je moet maken.
Nu nog formuleren met de juiste biologische termen!

Slide 31 - Slide

Uitwerking vraag over koorts en rillen
Riccardo had koorts. Bij koorts is het temperatuurcentrum in de hersenen ingesteld op een hogere temperatuur dan 370C. De verpleegkundige constateerde dat Riccardo rilde, een bleke kleur had en dat zijn lichaamstemperatuur nog steeds opliep.
Leg uit hoe door rillen de lichaamstemperatuur stijgt.
Uit het antwoord moet blijken dat:
• het rillen wordt veroorzaakt door spiersamentrekkingen 1p
• waarbij warmte vrijkomt (ten gevolge van dissimilatie) 1p

Slide 32 - Slide

Veel gemaakte fouten:
- Geen antwoord geven op de vraag (wat is het verschil?)
- Onvolledige antwoorden (gebruik hele zinnen!)
- Alleen vraag herhalen (geen uitleg/nieuwe informatie)
- Te snel naar antwoord willen (werk denkstappen uit!)
- Meer redenen of voorbeelden geven dan gevraagd
- Alleen standpunt of mening geven zonder onderbouwing.

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

antwoord op rekenvraag bloedsomloop
HMV=SV x HSF
Dus 70 x 70 =4900 ml (of 4,9L)
Inspanning zorgt voor HSF van 200 en een HMV dat 5x zo hoog is HMV is dan 5x4900L= 24500 ml (of 24,5L), alles invullen in formule geeft:
24500= SV x 200 ---> SV= 122,5 ml
Dan nog % verandering berekenen: 122,5-70 / 70 x 100 = 75%  --> antwoord D
Bij open vragen:
BIJ BEREKENINGEN ALTIJD DE EENHEID NOTEREN!!!

Slide 35 - Slide

Grafieken tekenen
Je doet een onderzoek naar de invloed van verschillende zoutconcentraties in het milieu op de hartslagfrequentie van een watervlo. Je moet een grafiek tekenen. 
Hoe ziet deze eruit? 
Wat zet je op de x-as en wat zet je op de y-as?


Slide 36 - Slide

Grafieken tekenen
Op de X-as komt dan de zoutconcentratie (je stopt namelijk de watervlo in vooraf bepaalde zoutconcentraties), op de Y-as komt de hartslagfrequentie (deze wil je onderzoeken/ meten).
Samengevat:
X-as: wat je weet (onafhankelijke variabele)
Y-as: wat je meet (afhankelijke variabele)

LET OP: zorg dat je de assen ook benoemt, inclusief grootheid (zoals tijd) en eenheid (zoals minuten). Zorg ook voor een mooie schaalverdeling. Teken de meetpunten én de grafieklijn, meestal een vloeiende lijn waar je geen liniaal voor gebruikt! Laat de lijn alleen door het 0,0 punt (de oorsprong) gaan als dat logisch is en uit de gegevens blijkt! Zorg voor een legenda.

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Aanbevolen youtube kanalen voor examentraining:

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video

Slide 42 - Slide

Regels voor het maken van een werkplan:
  • Bepaal de afhankelijke variabele, dus wat moet er gemeten worden (y-as)?
  • Verander slechts 1 variabele, de onafhankelijke variabele (x-as).
  • Maak 1 of meerder experimentele groepen plus een (negatieve) controlegroep. Beschrijf de verschillende groepen.
  • Vergelijk de experimentele groep met de controlegroep.
  • Herhaal alle metingen (2-3 keer)
  • Alle overige omstandigheden blijven gelijk. Soms moet je die in detail beschrijven voor de onderzoeksgroepen.
  • Vergelijk de resultaten (van de experimentele groepen en trek een conclusie (of geef terugkoppeling aan de hypothese)

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 47 - Slide

Maak CE 2022-tijdvak 3
Dit examen gaan we analyseren
en bespreken in de komende 4 lessen.

GA NIET ZELF NAKIJKEN - dus niet spieken !!!!!

Slide 48 - Slide